Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verder verloop van het geding in hoger beroep
9 juni 2015 is verwezen voor uitlating door partijen. Partijen hebben bericht dat geen schikking is bereikt, waarna het hof op basis van de overgelegde procesdossiers, aangevuld met het proces-verbaal van de zitting van 20 mei 2015 en de tijdig voor die zitting door [appellant] toegezonden productie, arrest heeft bepaald.
2.De feiten
29 april 2014 volledig arbeidsongeschikt is geraakt.
19 augustus 2014 volgt het advies voor [appellant] een trainingstraject met begeleiding te starten. Een verwijzing naar De Gezonde Zaak wordt door de bedrijfsarts in gang gezet, maar de offerte is blijkens de rapportage van de bedrijfsarts van 29 september 2014 niet door [geïntimeerde] getekend.
26 september 2014 dat aan hem onverwijld ontslag op staande voet wordt gegeven, omdat hij tijdens het gesprek op 25 september 2014 [geïntimeerde] in het gezicht heeft geslagen.
4.3 Met betrekking tot de primaire grondslag van het verzoek, de dringende reden, overweegt de kantonrechter het volgende. Nu de kantonrechter bij de beoordeling van het verzoek uit moet gaan van de situatie dat [appellant] [geïntimeerde] niet heeft geslagen en dat derhalve geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet, kan diezelfde gestelde dringende reden evenmin grond opleveren voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter zal het voorwaardelijke verzoek tot ontbinding dan ook niet op de primaire grondslag toewijzen.
3.De beoordeling
25 september 2014 heeft geslagen en dat, naar hij verwacht, in een bodemprocedure bij afweging van deze omstandigheid en de overige omstandigheden van het geval zal worden geoordeeld dat sprake is van een dringende reden voor ontslag als bedoeld in
artikel 7:677 BW zodat het ontslag op staande voet in stand zal blijven.
Grief 6, waarin [appellant] opkomt tegen de beslissing van de kantonrechter dat niet is gebleken dat het ontslag op staande voet verband houdt met de arbeidsongeschiktheid van [appellant], slaagt evenmin. In dit kort geding heeft het hof immers uit te gaan van de voor het ontslag op staande voet opgegeven grond: de door hem aan [geïntimeerde] gegeven klap.
grief 2faalt.
grieven 3 en 4falen.
grief 1terecht aan dat niet is overgelegd de verklaring die [klant 1] bij de politie heeft afgegeven, zodat ook niet kan worden geconcludeerd dat die verklaring met de overgelegde schriftelijke verklaring overeenstemt. Dit leidt er echter niet toe dat daarmee op grond van de overgelegde bewijsmiddelen voorshands onaannemelijk is geworden dat [appellant] aan [geïntimeerde] een klap heeft gegeven.
(de tweede) grief 6geen belang meer heeft.
Grief 7heeft geen zelfstandige betekenis (meer) en wordt verworpen.
Slotsom