ECLI:NL:GHARL:2015:4678

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
15/00033
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimboete motorrijtuigenbelasting en handelaarskentekenregeling

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Inspecteur van de Belastingdienst en belanghebbende, een autohandelaar, over de oplegging van een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete. De naheffingsaanslag is opgelegd voor het tijdvak van 4 november 2009 tot en met 3 november 2010, waarbij belanghebbende een bedrag van € 407 verschuldigd was. Daarnaast is er een verzuimboete van € 407 opgelegd, die 100% van de nageheven belasting bedraagt. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag gehandhaafd, maar de boete verlaagd tot € 118. De Inspecteur ging in hoger beroep, en het Hof Den Bosch heeft de naheffingsaanslag verlaagd tot € 350, maar de boete vernietigd.

De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. Tijdens de zitting op 28 mei 2015 is vastgesteld dat belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden van de handelaarskentekenregeling, omdat de auto niet correct was voorzien van handelaarskentekenplaten. Belanghebbende voerde aan dat zijn vader op de controledatum de auto naar een wasstraat had gebracht en dat de kentekenplaten door het nat worden van de bumper waren losgeraakt. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij alle redelijke zorg heeft betracht om het verweten feit te voorkomen.

Het Hof concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat de verzuimboete van € 407 passend is. Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond, en het incidenteel hoger beroep van belanghebbende faalt. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de boete, en het beroep tegen de boetebeschikking wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00033
uitspraakdatum: 23 juni 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratie(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 28 maart 2012, nummer AWB 11/4778, in het geding tussen de Inspecteur en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 4 november 2009 tot en met 3 november 2010 een naheffingsaanslag (met nummer [0000.00.000].Y.9.90002) in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 407. Daarbij is voorts bij beschikking een verzuimboete van € 407 aan belanghebbende opgelegd.
1.2
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep inzake de naheffingsaanslag ongegrond verklaard en inzake de boete gegrond. De Rechtbank heeft de boete verminderd tot € 118.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: Hof Den Bosch). Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Hof Den Bosch heeft de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de boetebeschikking vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot een naheffingsaanslag ten bedrage van € 350.
1.5
De Staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van Hof Den Bosch. De Hoge Raad heeft bij arrest van 19 december 2014, nr. 13/01874, ECLI:NL:HR:2014:3612 (hierna: het verwijzingsarrest) de uitspraak van Hof Den Bosch alsmede de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor wat betreft de boete, vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.
1.6
Zowel de Inspecteur als belanghebbende heeft een conclusie na verwijzing ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens nog een nader stuk ingediend.
1.7
Tot de stukken van het geding behoren de dossiers van de Hoge Raad, Hof Den Bosch en de Rechtbank die op deze zaak betrekking hebben.
1.8
Het onderzoek ter zitting in de verwijzingsprocedure heeft plaatsgehad op 28 mei 2015 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: [A] (vader van belanghebbende) alsmede [B] namens de Inspecteur.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is autohandelaar en beschikt over een of meer kentekens als bedoeld in artikel 1, lid 2, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet), zogenoemde handelaarskentekens.
2.2
Op 3 november 2010 is geconstateerd dat met een sedert 13 augustus 2010 tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behorende personenauto (merk Honda type Civic met het kenteken [YY-YY-00]; hierna: de auto) gebruik werd gemaakt van de weg zonder dat de auto aan de voorzijde was voorzien van een handelaarskenteken.
2.3
De Inspecteur heeft naar aanleiding van deze constatering op de voet van artikel 69, lid 2, van de Wet de onderhavige naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting aan belanghebbende opgelegd, berekend over een periode van twaalf maanden gerekend tot de dag van de constatering (derhalve van 4 november 2009 tot en met 3 november 2010). Daarbij is voorts een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd van € 407, zijnde 100% van de nageheven belasting.
2.4
De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag gehandhaafd maar de boete verminderd tot € 118. Dit vanwege de omstandigheid dat de auto slechts drieënhalve maand in het bezit van belanghebbende is geweest. De Inspecteur heeft tegen deze uitspraak, voor zover het de boete betreft, hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
2.5
Hof Den Bosch heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 350 en de beschikking inzake de boete vernietigd.
2.6
De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest de uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd en de naheffingsaanslag gehandhaafd. Voor wat betreft de boete is de zaak verwezen naar het Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
Tussen partijen is in geschil of de onderhavige boete terecht aan belanghebbende is opgelegd. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en, kort gezegd, tot handhaving van de boete van € 407.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de beschikking inzake boete.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
In het geding na verwijzing staat vast dat de onderhavige naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Vast staat dat bij het gebruik van de weg met de auto op 3 november 2010 niet was voldaan aan de krachtens artikel 1, lid 2, van Wet geldende voorwaarde dat de auto – zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde – moest zijn voorzien van zogenoemde handelaarskentekenplaten.
4.2
Daarmee staat voorts vast dat te dezen sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 70 van de Wet in verbinding met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (vgl. rechtsoverweging 2.4.3 van het verwijzingsarrest). Op de voet van deze wettelijke bepalingen is de Inspecteur gerechtigd belanghebbende een verzuimboete op te leggen van ten hoogste € 4.920. In een beleidsregel van de Staatssecretaris is evenwel geregeld, voor zover hier van belang, dat de op te leggen verzuimboete maximaal 100 percent bedraagt van het bedrag aan belasting dat niet is betaald (paragraaf 34 van het BBBB). Bij het opleggen van de onderhavige verzuimboete heeft de Inspecteur zich hieraan gehouden.
4.3
Bij het opleggen van een verzuimboete speelt, anders dan waarvan belanghebbende kennelijk uitgaat, de vraag of sprake was van ‘opzet’ of ‘grove schuld’ aan de zijde van belanghebbende bij het begaan van het onderhavige verzuim geen rol.
4.4
Wanneer evenwel sprake is van een situatie van ‘afwezigheid van alle schuld’ (hierna: avas), bestaat voor oplegging van een verzuimboete geen grond. Bij overtreding van een voorschrift dat wordt bestraft met een verzuimboete kan een belastingplichtige met vrucht een beroep doen op avas, indien hij feiten stelt en bij betwisting daarvan aannemelijk maakt die meebrengen dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit, op grond waarvan te weinig belasting zou zijn geheven, te voorkomen (zie onder meer HR 10 april 2015, 14/05030, ECLI:NL:HR:2015:844).
4.5
Belanghebbende heeft gesteld dat: zijn vader op de controledatum met de auto een bezoek aan een wasstraat heeft gebracht, zijn vader in verband daarmee de handelaarskentekenplaten met plakband aan de voor- en achterzijde van de auto heeft bevestigd, door het nat worden van de bumper in de wasstraat de handelaarskentekenplaat aan de voorzijde van de auto was losgeraakt, omlaag was geklapt en aan de auto bungelde. In zoverre belanghebbende met deze stelling een beroep doet op avas, faalt dat beroep. Immers, zelfs als veronderstellenderwijs van de juistheid van de stelling van belanghebbende wordt uitgegaan, dan nog kan niet worden gezegd dat belanghebbende, door de kentekenplaten met het oog op een bezoek aan een wasstraat met plakband aan de auto te bevestigen, alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit, op grond waarvan te weinig belasting is nageheven, te voorkomen. Overigens acht het Hof belanghebbende, tegenover de betwisting door de Inspecteur, niet erin geslaagd zijn stelling aannemelijk te maken. Hij heeft daarvoor geen enkel bewijs bijgebracht. De tot de gedingstukken behorende foto’s van de auto bieden geen steun aan de juistheid van de stelling van belanghebbende.
4.6
Als uitgangspunt heeft te gelden dat in gevallen als het onderhavige, naar de bedoeling van de wetgever, een verzuimboete van 100% aan de belastingplichtige wordt opgelegd met inachtneming van het wettelijke maximum (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2014, nr. 13/00706, ECLI:NL:GHARL:2014:8772, rechtsoverweging 4.19). Dit neemt evenwel niet weg dat de bestuursrechter in belastingzaken in het kader van straftoemeting gehouden is om, gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval, te beoordelen wat een passende en geboden sanctie is voor het verzuim dat door de belastingplichtige is begaan.
4.7
Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld en gelijk de Inspecteur stelt, vormt de omstandigheid dat belanghebbende de onderhavige auto slechts drieënhalve maand in zijn bezit heeft gehad geen grond voor matiging van de verzuimboete. De boete vormt immers niet zozeer een bestraffing voor het houden van de onderhavige auto en gebruik van de weg daarmee maar voor het schenden door belanghebbende van de voorwaarden van de zogenoemde handelaarskentekenregeling (vgl. rechtsoverweging 2.3.6 van het verwijzingsarrest). In dat licht bezien, speelt de bezitsduur van de auto geen rol. Overige omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot matiging van de boete zijn niet aannemelijk geworden. Een verzuimboete van € 407 (100%) acht het Hof een passende en geboden sanctie voor het verzuim dat door belanghebbende is begaan.
slotsom
Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van belanghebbende faalt.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de boete, en
  • verklaart het beroep tegen de op de boetebeschikking betrekking hebbende uitspraak op bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2015.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake)
(R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 juni 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.