Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
camping,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
3.De eiswijziging en de omvang van het appel
4.Ten aanzien van de vaststaande feiten
grief Iwaarin [appellante] de kantonrechter verwijt dat zij de feiten summier, onvolledig en onjuist heeft weergegeven. [appellante] verwijst naar de feiten zoals zij die in de procedure heeft beschreven.
5.De beoordeling in eerste aanleg
, die stelt dat zij haar baan bij [werkgever] alleen wilde opzeggen als zij zekerheid had bij [geïntimeerde], een hoger betaalde baan met minder uren (te weten een loon van € 1.240,73 bruto per maand bij een werkweek van 24 uren) heeft opgegeven voor de gestelde baan bij [geïntimeerde] met een te indexeren vergoeding van € 260,00 netto per maand voor 38 uur werken per week. Ook nadat de financiële situatie van [geïntimeerde] in latere jaren een hoger c.q. wel passend loon toeliet, heeft zij geen stappen genomen teneinde de vergoeding in overeenstemming te brengen met een werkweek van 38 uur.
Ik heb nooit om een loonsverhoging gevraagd, ook niet toen ik zelf zag dat het financieel goed ging en een hoger salaris betaald zou kunnen worden. Ik ben er vanuit gegaan dat [bestuurder] en ik het bedrijf samen zouden opbouwen, voor onze oude dag en onze kinderen. Wij hadden jaarlijks €100.000,00 winst") sluit daar in die zin bij aan, dat deze er niet op wijst dat zij zich als werknemer beschouwde met een gesloten arbeidsovereenkomst van 38 uur per week op grond waarvan aan haar een daarbij behorend loon diende te worden betaald.
6.De beoordeling van de overige grieven
grief Vte behandelen, die zich richt tegen de kern van de motivering van de kantonrechter. Volgens [appellante] is wel sprake geweest van een arbeidsovereenkomst als door haar gesteld. Zij ontkent het bestaan van een indexatieafspraak en stelt dat ook [geïntimeerde] zich tot 6 juli 2012 op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft ten onrechte nagelaten een onderzoek in te stellen naar de omvang van de werkzaamheden van [appellante].
grief IIklaagt [appellante] er tevergeefs over dat de kantonrechter zich niet heeft uitgelaten over het subsidiaire deel van haar vordering (betaling van het wettelijk minimumloon dan wel zodanig salaris als de Kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren). Het hof overweegt dat de kantonrechter het bestaan van een arbeidsovereenkomst van 38 uur niet aangetoond acht, wat impliceert dat ook de subsidiaire vordering tot betaling van het wettelijk minimumloon over 38 uur per week niet toewijsbaar is. De meer subsidiaire vordering tot betaling van een door de rechter in goede justitie te betalen loon, is door [appellante] in eerste aanleg niet verder toegelicht, zodat de kantonrechter daaraan ook geen expliciete overweging behoefde te wijden. Aangezien het hof, gelijk hiervoor is overwogen, geen arbeidsovereenkomst aanwezig acht, stuiten daarop alle vorderingen tot betaling van enig "extra" bedrag aan loon af.
grief VIherhaalt [appellante] haar betoog dat de kantonrechter gehouden was een nader onderzoek te doen naar de omvang van de door haar verrichte werkzaamheden. Deze grief strandt op hetgeen het hof hiervoor onder 6.5 heeft overwogen.
7.De subsidiaire eis
sui generis. Waarom de door [appellante] verrichte werkzaamheden als een overeenkomst van opdracht moeten worden bestempeld, wordt door haar verder niet toegelicht. Voor een dergelijke overeenkomst geldt overigens noch de CAO noch de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Dat zelfde geldt ook voor de niet nader gespecificeerde overeenkomst
sui generis.