Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde sub 1],
[geïntimeerde sub 2]
niet verschenen.
1.Het geding in eerste aanleg
6 juni 2012 van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector handel en kanton, locatie Utrecht) en het vonnis van 9 januari 2013 van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, beide gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerden] als gedaagden.
2.Het geding in hoger beroep
- de memorie van grieven met producties.
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
€ 79.289,11 alsnog zal toewijzen.
Het exploot van dagvaarding vermeldt de door gedaagde tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor. Verder vermeldt het exploot de bewijsmiddelen waarover eiser kan beschikken en de getuigen die hij kan doen horen ter staving van de aldus betwiste gronden van de eis.”) niet op straffe van nietigheid is voorgeschreven.
f500.000 (€ 226.890,--). Volgens [appellant] zou hij met de doorverkoop van het gekochte een winst hebben gerealiseerd van
f100.000,-- (€ 45.378,--). [appellant] stelt dat curator [geïntimeerde sub 1], zonder hem daarin te kennen en hem daarmee de mogelijkheid te bieden de kwestie in de zin van artikel 69 Fw voor te leggen aan de rechter-commissaris, de verkopers heeft aangeschreven dat hij de koopovereenkomst niet zou nakomen en dat de verkopers een vordering ter zake van de geleden schade konden indienen in het faillissement. Door zich actief tot de verkopers te wenden in plaats van hun actie af te wachten, heeft [geïntimeerde sub 1] bij voorbaat verhinderd dat [appellant] winst zou kunnen maken bij het doorverkopen van het gekochte, aldus [appellant]. De boedel is daardoor voor laatstgenoemd bedrag benadeeld. Uitgaande van het belang van [appellant], dat curator [geïntimeerde sub 1] ook diende te betrekken in zijn acties, had een afwachtende houding voor de hand gelegen om daarmee aan en in overleg met [appellant] de gelegenheid te geven om het notariële transport uit te stellen “tot het beëindigd zijn van het faillissement”, aldus [appellant]. Volgens [appellant] stond er bij een Belgische bank een bedrag van ruim € 300.000,--, wat meer dan voldoende was voor nakoming van de koopovereenkomst, terwijl het bedrag dat na afwikkeling van het faillissement aan hem is uitgekeerd ook voldoende was voor nakoming van die koopovereenkomst.
€ 350.000,-- op een Belgische bank had staan, iii) dat na het bekend zijn van het door [appellant] verzwegen Belgische tegoed, het zaak was zo snel mogelijk de beëindiging van het faillissement na te streven, via het uitschrijven van een verificatievergadering en het aanbieden van een akkoord en dat [appellant] daarmee instemde en iv) dat [appellant] tegenover [geïntimeerde sub 1] als hiervoor vermeld op geen enkele wijze te kennen heeft gegeven dat hij nakoming van de koopovereenkomst wenste en evenmin heeft aangegeven dat volgens hem winst gemaakt kon worden op het gekochte. Onder deze omstandigheden is er geen grond voor persoonlijke aansprakelijkheid van curator [geïntimeerde sub 1].
5.Slotsom
6.De beslissing
9 januari 2013;