In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2015, staat de partneralimentatie centraal, evenals de vraag of de lotsverbondenheid tussen de ex-echtgenoten nog bestaat. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder een verzoek tot partneralimentatie ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, maar dit verzoek was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de vrouw zodanig ingrijpend waren dat de lotsverbondenheid was komen te vervallen. De vrouw, die lijdt aan ernstige psychiatrische klachten, ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 november 2014 werd duidelijk dat de vrouw sinds 2009 in een psychiatrische instelling verblijft en dat haar gedrag, dat leidde tot de afwijzing van de alimentatie, mogelijk verband houdt met haar geestelijke gezondheid. Het hof overwoog dat de lotsverbondenheid, die voortvloeit uit het huwelijk, niet zomaar kan worden opgeheven door grievend gedrag, vooral niet als dit gedrag voortkomt uit een geestesziekte. Het hof concludeerde dat, ondanks de problematische situatie, de man in redelijkheid nog steeds kan worden gevraagd om bij te dragen aan het levensonderhoud van de vrouw.
Het hof stelde de behoefte van de vrouw vast op € 607,-- per maand, rekening houdend met haar huidige situatie en de kosten die zij daadwerkelijk maakt. De man werd in staat geacht om deze bijdrage te leveren, ondanks zijn eigen financiële verplichtingen. De ingangsdatum van de alimentatieverplichting werd vastgesteld op 2 december 2013, de datum waarop het inleidend verzoekschrift was ingediend. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en de man werd verplicht om de alimentatie bij vooruitbetaling te voldoen.