ECLI:NL:GHARL:2015:4194

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
14-01118
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op inkomen uit persoonsgebonden budget en aftrekbaarheid van verlofuren als zorgkosten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juni 2015, staat centraal of het inkomen uit het persoonsgebonden budget (PGB) van € 5.142 terecht is belast en of de waarde van verlofuren van € 5.659 als zorgkosten in aftrek kan worden gebracht. De belanghebbende, geboren in 1948 en gehuwd met een vrouw die lijdt aan lichamelijke beperkingen, ontving in 2010 een PGB voor de zorg van zijn echtgenote. De inspecteur van de Belastingdienst had de inkomsten uit het PGB aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden en de waarde van de verlofuren niet als zorgkosten geaccepteerd.

De rechtbank Noord-Nederland had eerder de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard. In hoger beroep stelde de belanghebbende dat de inkomsten uit het PGB niet belastbaar zouden moeten zijn, verwijzend naar het vertrouwensbeginsel en informatie op de website van de Belastingdienst. Het Hof oordeelde echter dat de door de belanghebbende aangehaalde informatie niet van toepassing was op zorgkosten en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kon slagen. De inspecteur had terecht de inkomsten uit het PGB als belastbaar aangemerkt.

Wat betreft de verlofuren oordeelde het Hof dat deze niet konden worden aangemerkt als specifieke zorgkosten, omdat ze niet onder de relevante wetgeving vielen en niet als uitgaven op de belanghebbende drukten. De conclusie was dat de inspecteur de aanslagen terecht had gehandhaafd en dat het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond was. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, zonder aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers 14/01118 en 14/01119
uitspraakdatum:
9 juni 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 september 2014, nummers AWB LEE 14/863 en 14/864, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.634
.Tevens is een bedrag van € 279 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 5.142. Daarbij is een bedrag van € 2 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 29 januari 2014 beide aanslagen gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 23 september 2014 de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 23 oktober 2014, ingekomen bij het Hof op
24 oktober 2014, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2015 te Leeuwarden. De zaken met de nummers 14/01118 en 14/01119 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende is verschenen, vergezeld door zijn zoon [A]. Namens de Inspecteur zijn verschenen
mr. [B] en [C].
1.9.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.10.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is geboren [in] 1948 en is gehuwd met [D], geboren [in] 1951.
2.2.
Belanghebbende was het gehele jaar 2010 in dienstbetrekking werkzaam bij [E].
2.3.
Belanghebbendes echtgenote heeft vanaf 2000 te kampen met lichamelijke beperkingen, waaronder reuma. Aan haar is voor het jaar 2010 een persoonsgebonden budget (PGB) toegekend voor de inkoop van zorg.
2.4.
Belanghebbende heeft in 2010 zijn echtgenote verzorgd en heeft daarvoor een bedrag van € 5.142 ontvangen uit het PGB.
2.5.
In 2010 heeft belanghebbende bij zijn werkgever verlof- en compensatie-uren opgenomen voor de begeleiding van zijn echtgenote naar medische instanties (hierna: verlofuren). Dit betrof opgebouwde uren voor het jaar 2010, alsmede niet-opgenomen uren van voorgaande jaren. Belanghebbende heeft in 2010 geen extra uren gekocht.
2.6.
De Inspecteur heeft in afwijking van de aangifte bij de aanslagregeling een resultaat uit overige werkzaamheden van € 5.142 in aanmerking genomen, alsmede specifieke zorgkosten ten bedrage van € 8.093. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.634 en is als volgt vastgesteld:
Aangegeven inkomen voor persoonsgebonden aftrek € 29.585
Bij: resultaat uit overige werkzaamheden
5.142
Gecorrigeerd inkomen voor persoonsgebonden aftrek 34.727
Aangegeven aftrek zorgkosten € 13.844
Niet aftrekbaar: Verlofuren ivm verzorging echtgenote 5.659
Hulpmiddelen en supplementen 80
Correctie op drempel
12
Gecorrigeerde aftrek zorgkosten
-/- 8.093
Belastbaar inkomen box 1 26.634
2.7.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat het inkomen uit het PGB ten bedrage van € 5.142 terecht is belast als resultaat uit overige werkzaamheden en dat de waarde van de opgenomen verlofuren ten bedrage van € 5.659 niet als zorgkosten in aftrek komen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of het inkomen uit het PGB ten bedrage van € 5.142 terecht tot belanghebbendes inkomen is gerekend en of de waarde van de opgenomen verlofuren ten bedrage van € 5.659 terecht niet als zorgkosten in aftrek zijn gekomen.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt voornoemde vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslagen IB/PVV 2010 en Zvw 2010.
3.4.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Overwegingen

Inkomen uit PGB
4.1.
Niet in geschil is dat de door belanghebbende genoten inkomsten uit het PGB in beginsel tot het belastbare inkomen van belanghebbende moeten worden gerekend.
4.2.
Belanghebbende heeft echter aangevoerd dat het vertrouwensbeginsel is geschonden omdat informatie op de website van de Belastingdienst bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat de inkomsten uit het PGB niet belast zouden zijn. Belanghebbende wijst in dat verband op de volgende passage en in het bijzonder op het zesde onderdeel van de opsomming:

Niet aftrekbare kosten
Niet-aftrekbare kosten zijn bijvoorbeeld:
  • kosten van een werkruimte en de inrichting ervan in de woning die u niet als zakelijk aanmerkt; U mag deze kosten wel onder bepaalde voorwaarden aftrekken.
  • telefoonabonnementen voor telefoonaansluitingen in de woonruimte
  • kleding, met uitzondering van werkkleding
  • kosten van persoonlijke verzorging
  • ingehouden loonbelasting en premie volksverzekeringen, premies Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en inkomensafhankelijke bijdragen Zorgverzekeringswet
  • een vergoeding voor het werk van uw partner als die lager is dan € 5.000; Als de vergoeding € 5.000 of hoger is, dan is het hele bedrag aftrekbaar.
  • kosten van muziekinstrumenten, geluidsapparatuur, gereedschappen, computers, beeldapparatuur en dergelijke; Dit geldt als deze horen bij uw privévermogen of als u deze privé hebt gehuurd.
  • standsuitgaven, zoals lidmaatschap van een serviceclub of de Rotary
  • kosten van vaartuigen voor representatieve doeleinden
  • geldboetes die een Nederlandse strafrechter heeft opgelegd en geldsommen om strafvervolging te voorkomen
  • boetes en verhogingen die zijn opgelegd bij de heffing van belastingen en premies
  • boetes opgelegd door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA)”
4.3.
Voornoemde uitlatingen – en dus ook de door belanghebbende aangehaalde passage bij het zesde onderdeel van de opsomming – hebben geen betrekking op zorgkosten, maar op kosten die bij het bepalen van de ondernemingswinst van aftrek zijn uitgesloten. Naar het oordeel van het Hof had belanghebbende dit redelijkerwijs moeten beseffen, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel reeds hierom niet kan slagen.
4.4.
Bovendien zijn voornoemde uitlatingen op de website van de Belastingdienst aan te merken als voorlichting. Met het oog op het belang dat de Belastingdienst zijn voorlichtende taak onbelemmerd kan vervullen, moet worden aanvaard dat onjuiste voorlichting door de Belastingdienst in de regel niet voor diens rekening komt. De Inspecteur is dan ook in de regel niet gebonden aan de door dergelijke voorlichting gewekte verwachtingen (vgl. HR
26 september 1979, nr. 19.250, BNB 1979/311; HR 24 september 2010, nr. 08/03539, ECLI:NL:HR:2010:BM1206). Een uitzondering op genoemde regel kan worden aangenomen indien belanghebbende niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven ook schade heeft geleden doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten (vgl. HR 3 januari 1990, nr. 26.325, BNB 1990/148; HR 24 september 2010, nr. 08/03539, ECLI:NL:HR:2010:BM1206). Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dergelijke schade niet te hebben geleden. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt ook daarom niet.
4.5.
Gelet op het vorenstaande heeft de Inspecteur terecht de door belanghebbende genoten inkomsten uit het PGB ten bedrage van € 5.142 aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Voorts heeft de Inspecteur terecht een aanslag Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 5.142.
Aftrek verlofuren
4.6.
Belanghebbende betoogt dat de waarde van de bij zijn werkgever opgenomen verlofuren ten bedrage van € 5.659 als specifieke zorgkosten in aftrek komen.
4.7.
Om uitgaven in aanmerking te kunnen nemen als specifieke zorgkosten wegens ziekte of invaliditeit i) moeten de uitgaven vallen onder één van de rubrieken genoemd in artikel 6.17, lid 1, Wet IB 2001, en ii) moeten de uitgaven drukken.
4.8.
In artikel 6.17, lid 1, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is een limitatieve opsomming van specifieke zorgkosten opgenomen (vgl. HR 13 februari 2015,
nr. 14/02082, ECLI:NL:HR:2015:278). Opgenomen verlofuren zijn in die opsomming niet genoemd. Ook kan niet worden gesproken van “extra gezinshulp” in de zin van artikel 6.17, lid 1, aanhef en letter e, Wet IB 2001
.Reeds daarom is aftrek van specifieke zorgkosten niet aan de orde.
4.9.
Verder is ook geen sprake van uitgaven die drukken op belanghebbende. Op grond van artikel 6.1, lid 1, Wet IB 2001 mag een belastingplichtige immers alleen uitgaven in aanmerking nemen als deze op hem drukken. Daarvoor is vereist dat het vermogen van de belastingplichtige met het bedrag van de uitgaven wordt verminderd (vgl. HR 23 december 1998, nr. 34.009, BNB 1999/40). De stelling van belanghebbende dat het recht op verlofuren een waarde vertegenwoordigt en die waarde bij opoffering daarvan een uitgave vormt, miskent dat die waarde eerst moet worden genoten en tot het vermogen van belanghebbende moet gaan behoren voordat deze waarde ten laste van het vermogen kan komen. Het prijsgeven van de mogelijkheid tot afkoop – door het opnemen van verlofuren, voor welk doel of tijdsbesteding dan ook – leidt dan ook niet tot een verarming van belanghebbende en kan dan ook niet als het doen van uitgaven worden beschouwd.
4.10.
Belanghebbende verwijst naar een vonnis van Rechtbank Amsterdam, sector kanton, van 29 juni 2012, nr. 1282166, ECLI:NL:RBAMS:2012:BX1486. Aan dit vonnis ontleent belanghebbende steun voor zijn standpunt dat verlofuren een waarde vertegenwoordigen. In die zaak was echter sprake van vakantiedagen die aan het einde van een dienstverband niet waren genoten. Met betrekking tot die vakantie-uren, welke derhalve niet als verlof waren opgenomen maar waarin arbeid was verricht, heeft de kantonrechter geoordeeld dat daaraan een waarde moet worden toegekend. Dat is echter een andere situatie dan die van het onderhavige geval waarin belanghebbende juist niet heeft gewerkt tijdens verlofuren. Belanghebbende heeft zijn verlofuren opgenomen, zodat jegens de werkgever ook geen aanspraak bestaat op loon in verband met verrichte werkzaamheden.
4.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door belanghebbende opgenomen verlofuren niet kunnen worden gekwalificeerd als uitgaven voor specifieke zorgkosten als bedoeld in artikel 6.17 Wet IB 2001.
4.12.
Belanghebbende heeft in dit verband nog gewezen op de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland van 7 mei 2013, nr. 12/02399, ECLI:NL:RBNNE:2013:2987, waarin ten aanzien van belanghebbende voor het jaar 2008 het volgende is overwogen:
“Nadat de rechtbank de zaak uitvoerig met partijen heeft besproken, hebben zij ter zitting alsnog overeenstemming bereikt inhoudende dat het bedrag van € 4.741 wegens inkomen uit zorgverlening in het onderhavige jaar niet tot eisers verzamelinkomen zal worden gerekend en dat daardoor het belastbaar inkomen uit werk en woning voor de aanslag IB/PVV 2008 dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 12.721. Partijen zijn daarbij overeengekomen dat eiser over latere jaren dan 2008 geen beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel.”
4.13.
Anders dan belanghebbende betoogt, volgt uit voornoemde uitspraak, noch uit het proces-verbaal ter zake van die zitting
,dat belanghebbende recht heeft op aftrek van de waarde van de door belanghebbende opgenomen verlofuren. Hetgeen tussen partijen ter zitting is overeengekomen in de procedure voor het jaar 2008 heeft uitsluitend betrekking op de inkomsten uit zorgverlening en ziet niet op de aftrek van de waarde van de opgenomen verlofuren. Voorts zijn door de Inspecteur geen toezeggingen gedaan voor latere jaren. Integendeel, partijen zijn zelfs overeengekomen dat voor latere jaren geen beroep kan worden gedaan op het vertrouwensbeginsel. Zo de rechter ter zitting zou hebben gezegd dat aftrek van verlofuren mogelijk is, dan kan daaraan geen betekenis worden gehecht nu in de uitspraak een tegenovergestelde beslissing is neergelegd. Bovenal vindt in het onderhavige hoger beroep een volledig nieuwe beoordeling van het geschil plaats, waarbij het Hof niet gehouden is aan uitlatingen gedaan door een lagere rechter in een andere procedure.
Heffingsrente
4.14.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij geen zelfstandige gronden heeft aangevoerd tegen de in rekening gebrachte heffingsrente. Nu de aanslagen in stand blijven, is voor een vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente geen plaats.
SlotsomGelet op het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. J.W. baron
van Knobelsdorff en mr. B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 juni 2015.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 10 juni 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.