ECLI:NL:GHARL:2015:3523

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
19 mei 2015
Zaaknummer
200.144.594
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijke misleiding door verzekeringsmaatschappij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellant en Achmea Schadeverzekeringen N.V. De appellant had in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat Achmea dekking diende te verlenen voor schade als gevolg van een inbraak in zijn woning. Tevens vorderde hij een schadevergoeding van € 20.821,75, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kern van het geschil was of de appellant zich schuldig had gemaakt aan een poging tot opzettelijke misleiding van Achmea, zoals bedoeld in artikel 7:941 lid 5 BW. De kantonrechter had in eerdere vonnissen geoordeeld dat Achmea voorshands in het bewijs was geslaagd en de appellant was toegelaten tot tegenbewijs. In het eindvonnis van 30 december 2013 werd de vordering van de appellant afgewezen, omdat hij niet in het tegenbewijs was geslaagd.

De appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij wel degelijk bewijs had geleverd voor zijn vordering. Het hof oordeelde echter dat de door de appellant overgelegde stukken niet voldoende waren om de eerdere bevindingen van de kantonrechter te ontzenuwen. Het hof concludeerde dat de appellant opzettelijk had geprobeerd Achmea te misleiden over de waarde en het bezit van de laptop die hij als gestolen had opgegeven. De e-mailcorrespondentie van de appellant, waarin hij vroeg om een valse verklaring van een vriend, werd als bewijs van opzettelijke misleiding beschouwd.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de appellant in de kosten van het hoger beroep veroordeeld. De kosten voor de procedure aan de zijde van Achmea werden vastgesteld op € 3.657,-, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Het hof verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de appellant onmiddellijk aan de kostenveroordeling moest voldoen, ongeacht een eventuele verdere procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.144.594
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, kantonrechter, locatie Utrecht, 822220)
arrest van de tweede kamer van 19 mei 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. G.J.B.C. Maton,
tegen:
de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Zeist,
geïntimeerde,
hierna: Achmea,
advocaat: mr. L. van den Ham-Leerkes.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het verstekvonnis van 23 mei 2012 en in verzet de tussenvonnissen van 25 juli 2012 en 23 januari 2013 en het eindvonnis van 30 december 2013 die de kantonrechter in de rechtbank Utrecht/Midden-Nederland tussen [appellant] als oorspronkelijk eiser/gedaagde in het verzet en Achmea als oorspronkelijk gedaagde/eiseres in het verzet heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 27 maart 2014 met drie producties,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord met één productie,
- een akte van [appellant],
- een antwoordakte van Achmea.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 van het niet bestreden tussenvonnis van 23 januari 2013.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
In eerste aanleg heeft [appellant] kort weergegeven een verklaring voor recht gevorderd dat Achmea onder de inboedelgarantverzekering dekking dient te verlenen voor de schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van de inbraak in zijn woning. Verder heeft [appellant] de veroordeling gevorderd van Achmea tot betaling aan hem van € 20.821,75, te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens heeft [appellant] gevorderd dat Achmea wordt bevolen de persoonsgegevens van [appellant] te (doen) verwijderen uit de CIS-registratie en uit het Incidentenregister en het Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude hiervan in kennis te stellen alsmede de aangifte van (poging tot) oplichting respectievelijk valsheid in geschrift in te trekken dan wel te verbieden dat die aangifte wordt gedaan, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.2
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 23 januari 2013 geoordeeld dat de kern van het geschil wordt gevormd door de vraag of [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot opzettelijke misleiding van Achmea als bedoeld in artikel 7:941 lid 5 BW. Het standpunt van Achmea dat dit zo is, heeft de kantonrechter als een bevrijdend verweer aangemerkt, zodat op Achmea de bewijslast rust van de feiten en omstandigheden die aan die opvatting ten grondslag liggen. De kantonrechter heeft Achmea voorshands in dat bewijs geslaagd geacht en [appellant] toegelaten tot tegenbewijs. In het eindvonnis van 30 december 2013 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] in het tegenbewijs niet is geslaagd en de vorderingen afgewezen.
4.3
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van 30 december 2013. Hij vordert de vernietiging van dat vonnis en de toewijzing, alsnog, van zijn vordering, uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van Achmea in de kosten van beide instanties.
Achmea voert verweer en concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep.
4.4
De bij memorie van grieven door [appellant] opgeworpen bezwaren richten zich uitsluitend tegen de beslissing van de kantonrechter in het eindvonnis dat [appellant] niet is geslaagd in het tegenbewijs. [appellant] betoogt dat hij in dat tegenbewijs geslaagd moet worden geacht met de door hem in hoger beroep in kopie overgelegde aankoop- en kassabon/betalingsbewijs van MediaMarkt van 10 december 2005 en een bankafschrift op zijn naam dat een met het aankoopbedrag corresponderende afschrijving op dezelfde datum toont.
4.5
Het hof oordeelt als volgt. Uit de door [appellant] in hoger beroep overgelegde stukken kan worden afgeleid dat op 10 december 2005 om 15.33 uur bij MediaMarkt Eindhoven een Asus Z 91 L 370 MCN is gekocht voor € 829,- door ene heer [naam] die woonachtig is aan [adres] te [plaatsnaam]. Verder blijkt dat van de bankrekening van [appellant] op 10 december 2005 om 16.33 uur een bedrag van € 829,- is afgeschreven.
Voor zover daarmee al is komen vast te staan dat [appellant] op 10 december 2005 een Asus laptop als genoemd in de aankoopbon heeft aangeschaft, betekent dat nog niet dat hij daarmee is geslaagd in het tegenbewijs tegen de door de kantonrechter aangenomen opzettelijke misleiding. De door [appellant] in hoger beroep overgelegde stukken laten immers op zichzelf onverlet dat [appellant], zoals de kantonrechter bewezen heeft geacht, kort na de inbraak aan de schade expert Godding heeft verklaard dat de ontvreemde laptop € 577,- had gekost, welk bedrag door zijn broer zou zijn betaald, maar door [appellant] vervolgens weer aan zijn broer is terugbetaald. Het op de door [appellant] als bewijs daarvan aan Godding overhandigde (kopie)bon vermelde nummer heeft [appellant] in de aangifte van de inbraak bij de politie als serienummer van de laptop opgegeven. Deze (kopie)bon bleek eerder bij een inbraak bij de broer van [appellant] door die broer aan diens verzekeraar, eveneens Achmea, overhandigd te zijn. De verklaring die [appellant] daarvoor heeft gegeven, te weten dat die bon na de inbraak bij zijn broer toevallig in zijn administratie terecht is gekomen, daargelaten de (on)waarschijnlijkheid ervan, strookt niet met zijn eerdere verklaring tegenover Godding. De verklaring die [appellant] in hoger beroep geeft, is weer van een andere strekking, te weten dat het om een geheel andere laptop gaat die niet in 2008, maar al in 2005 is aangeschaft en die beduidend duurder was dan hij eerder heeft verklaard. Van die aankoop legt hij nu bewijzen over. Daarmee is echter naar het oordeel van het hof niet ontzenuwd dat [appellant] bij het indienen van de schadeclaim op grond van de hiervoor weergegeven gang van zaken -het indienen van een eerder door zijn broer ingediende kassabon en het afleggen van tegenstrijdige verklaringen daarover- opzettelijk heeft gepoogd Achmea te misleiden omtrent het beweerde bezit en de waarde van de door hem als gestolen geclaimde laptop. Daaraan doet niet af hetgeen [appellant] nog bij akte in hoger beroep heeft aangevoerd omtrent de documentaire verwikkelingen bij Mediamarkt. Aan de door hem in dit kader aangeboden bewijslevering komt het hof dan ook niet toe.
Het hof betrekt in zijn oordeel voorts -zoals de kantonrechter in het tussenvonnis heeft overwogen en in hoger beroep niet is bestreden- de e-mail die [appellant] destijds heeft geschreven aan zijn vriend/familielid met betrekking tot de door hem tegelijkertijd als gestolen geclaimde Samsung tv, welke e-mail onder meer inhoudt:
“zou jij een mail willen schrijven naar die klootzaak [de schade expert, hof] en kort vertellen dat jij die tv aan mij kado had gegeven en dat je verder geen aankoop nota hebt omdat je toen bv marktplaats had gekocht je hoeft hem geen details te vertellen alleen dat je aan mij had gegeven. je kan ook je mail eerste naar mijn sturen zodat ik kan kijken of alles klopt voordat je naar hem kan mailen.”
Dit bevestigt dat [appellant] doende was Achmea opzettelijk te misleiden.
4.6
De conclusie is dan ook dat [appellant] niet is geslaagd in het tegenbewijs in die zin dat hij het voorhanden bewijs niet heeft ontzenuwd, zodat het verweer van Achmea dat sprake is van opzettelijke misleiding slaagt en de vordering van [appellant] daarop strandt.

5.Slotsom

5.1
Het hoger beroep faalt, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Achmea zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.920,-
- salaris advocaat
€ 1.737,- (1,5 punten x tarief III)
Totaal € 3.657,-

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 30 december 2013,
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Achmea vastgesteld op € 1.920,- voor verschotten en op € 1.737,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief,
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, H.C. Frankena en C.J.H.G. Bronzwaer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2015.