ECLI:NL:GHARL:2015:3421

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.137.038-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van rechtsvorderingen bij gebreken in opgeleverd werk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de kantonrechter van 30 augustus 2013. De zaak betreft een geschil over de bouw van een garage met carport door de ontbonden vennootschap onder firma VOF [de V.O.F.]. [Appellant] heeft de bouw in april 2007 betaald, maar heeft later gebreken geconstateerd, waaronder lekkages en een onjuiste constructie. Hij heeft de VOF in 2009 in gebreke gesteld, maar de kantonrechter oordeelde dat [appellant] te laat had geklaagd over de gebreken, waardoor de VOF op grond van artikel 7:758 lid 3 BW ontslagen was van aansprakelijkheid. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de verjaringstermijn van twee jaar voor het indienen van een rechtsvordering wegens gebreken in het opgeleverde werk is verstreken. Het hof wijst erop dat de verjaringstermijn ook geldt voor vorderingen tot vervangende schadevergoeding. De vordering van [appellant] wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.137.038/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 417210 / CV EXPL 13-304)
arrest van de eerste kamer van 12 mei 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.M.E. Hamming, kantoorhoudend te Drachten,
tegen

1.[geïntimeerde 1], voorheen vennoot van de ontbonden vennootschap onder firmaVOF [de V.O.F.],

wonende te [woonplaats 2],
hierna:
[geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],voorheen vennoot van de ontbonden vennootschap onder firma VOF [de V.O.F.],
wonende te [woonplaats 2],
hierna:
[geïntimeerde 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[de V.O.F.],
advocaat: mr. A.H. Lanting, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 30 augustus 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, kamer voor kantonzaken (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 6 november 2013,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
“dat het hof het op 30 augustus 2013 tussen partijen onder zaak/rolnummer 417210/CV EXPL 13-304 gewezen vonnis vernietigt, de vorderingen van [appellant] alsnog toewijst, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties en geïntimeerden veroordeelt tot terugbetaling van de reeds door of namens appellant voldane proceskosten in eerste instantie.”

3.De feiten

3.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten door de kantonrechter in r.o. 2 (2.1 tot en met 2.7) is geen grief gericht, terwijl ook overigens niet van bezwaren daartegen is gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden als volgt.
3.2
Op 4 oktober 2006 is tussen [appellant] en [de V.O.F.] een overeenkomst gesloten betreffende de bouw van een garage met carport (hierna: de garage) door [de V.O.F.] tegen een aanneemsom van € 15.485,01 (inclusief btw).
De orderbevestiging van 4 oktober 2006 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
"Naar aanleiding van uw aanvraag, hebben wij het genoegen u de onderstaande specificatie te bevestigen
Omschrijving:offerte volgens schets.
garage berging type LV 09 met carport afm Totaal 4.00 x 13.00 meter.
afmetingen carport met platdak 4.00 x 5.00 meter.
overstek voor en achtergevel garage ca. 18 cm.
zijwandhoogte 2.30 meter hoogte plat dak garage 4.80 meter.
fundering 45 x 200 mm hardhout met piketten 45 x 100 x 1200 mm.
32 m2 betonvloer 10 cm dik incl folie en wapening.
regelwerk 45 x 70 mm vuren waarop 28 mm protex vuren rabat.
1 stel dubbele draaideuren type rabat opklamp afm 2.40 x 2.20 hoog.
1 loopdeur type rabat opklamp.
alle deuren zijn voorzien van goed hang en sluitwerk.
6 ramen met glas en kruisroede waarvan 2 ramen in de topgevels.
32 m2 zolder.
dak: dakbeschot met sneldakpannen kleur antraciet.
2 laagse dakbedekking op platdak gedeelte en carport.
1 lichtkoepel op de carport afm 1.00 x 1.00 m.
zinken goot met kraalrand en omtimmerd met een houten bak ca. 27 cm br.
voor en achter in het dakvlak een gootje ca. 10 cm br Met kraalrand.
alles geleverd en gemonteerd.€ 13 012,61Totaal excl BTW € 13 012,61
19% BTW€ 2 472,40Totaal incl BTW € 15 485,01(…)Op al onze leveringen en werkzaamheden zijn van toepassing de leveringsvoorwaarden gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel te Leeuwarden onder nr. 56-93
(...)"
De orderbevestiging is ondertekend door [geïntimeerde 2] en [appellant]. Onder de handtekeningen staat met de hand geschreven: “
(onder voorbehoud verkrijgen vergunning)”.3.3 Op 22 december 2006 is door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Dongeradeel een bouwvergunning verleend op basis van tekeningen van bouwkundig adviesbureau [X] te [woonplaats 1].
3.4
De bouw heeft in of rond april 2007 plaatsgevonden. [appellant] heeft de op 11 april
2007 gedateerde factuur betreffende de volledige aanneemsom voldaan.
3.5
Op 30 januari 2009 heeft [appellant] aan [de V.O.F.] een brief gezonden met de volgende inhoud:
"INGEBREKESTELLING
Geachte heer,Ons is gebleken dat de door u geleverde garage met carport niet voldoet aan de daaraan in redelijkheid te stellen eisen.
Met name hebben wij de volgende bezwaren;
- het object, garage met carport, is niet volgens tekeningen en vergunning geplaatst, en wij u
daar gelijk mondeling op aangesproken hebben en u daar niets mee heeft gedaan
- meerdere lekkages van de carport
- niet nakomen van gemaakte afspraken
- niet of nauwelijks reageren op meerdere telefonische gesprekken.
Gezien het voorgaande verzoek en voor zover nodig sommeer ik u om binnen 14 dagen het gebrek vakkundig te herstellen.Mocht u niet aan het bovenstaande voldoen dan bent u in verzuim en houden wij ons het recht voor de met u gesloten overeenkomst te ontbinden. Bovendien stellen wij u reeds aansprakelijke voor alle door ons geleden en nog te lijden schade.Onder voorbehoud van rechten en weren.”
3.6
Op 11 maart 2009 heeft [appellant] een brief aan [de V.O.F.] gezonden met
onder meer de volgende inhoud:
"Wij hebben u reeds meerdere keren gewezen op de punten die volgens ons niet in orde zijn en herstel behoeven. Tot op heden werden die punten niet concreet aangepakt en verholpen. Wij zijn bereid u nog een laatste keer in de gelegenheid te stellen om uw verplichtingen na te komen, maar eisen vooraf een duidelijke schriftelijke reactie met een helder plan van aanpak. Hierin willen wij het volgende zien terugkomen:
1. Het object garage/carport is niet volgens de tekening/vergunning geplaatst, terwijl we u daar mondeling op hebben aangesproken. Hoe gaat u dit oplossen?
2. Van derden vernamen wij dat u zich zeer waarschijnlijk niet heeft gehouden aan de houtzwaarten die de constructeur heeft aangegeven op de tekening. Graag uw reactie en onderbouwing waaruit blijkt dat u zich daar wel aan heeft gehouden en dat de carport voldoende eisen de sterkteberekeningen.
3. Tot dusver komt u uw afspraken met betrekking tot de lekkages niet of nauwelijks na.
- hoe gaat u dit oplossen? Hoe? Wat? En Wanneer?!!
Tevens verwachten wij van u dat u de verantwoordelijkheid op zich neemt ten aanzien van het feit dat de carport/garage deels op gemeentegrond staat terwijl dit niet is aangegeven op de tekening. (...)".
3.7
[appellant] heeft de garage op 25 mei 2010 bouwkundig visueel laten
inspecteren door de heer [Y] van Bouwkundig Servicebureau [Z] te [plaats 1] (hierna: [Z]). Bij rapport van 16 juni 2010 heeft [Z], samengevat weergegeven, geconcludeerd;
"Afwijkingen:
Geconcludeerd kan worden dat de bouw van de garage op onderdelen afwijkt van de bestektekeningen en constructieberekeningen die door de gemeente zijn goedgekeurd. Niet duidelijk is of de huidige constructie voldoende sterk en stabiel is. Een berekening van de constructeur zal dat moeten uitwijzen. (...)
Wat de constructie van de carport betreft is het niet alleen de vraag of de huidige constructie voldoende is maar ook of het wenselijk is dat er ter plaatse van de voordeur twee kolommen staan. Voor de eigenaar kan dit een ongewenste situatie zijn. Omdat ook de aansluiting met de goot al niet voldoende is adviseren wij om de goot ter plaatse van de carport te verwijderen en de aansluiting van de carport tegen de gevel te realiseren. (...)
Gebreken:
Een aantal delen is niet goed uitgevoerd. Wij adviseren om de loodslabben ter plaatse van de aansluiting garagedak met de goot van de woning in te korten zodat capillaire werking niet meer mogelijk is. (…) De oplegging van de balklaag 1e verdiepingsvloer zal moeten worden verstevigd met een extra ligger. (...)".
3.8
[appellant] heeft bij Bouwbedrijf [Q] te [plaats 2] (hierna: [Q]) een offerte gevraagd voor het uitvoeren van de door [Z] geadviseerde herstelwerkzaamheden. [Q] heeft de kosten in juni 2011 begroot op € 10.155,- excl. btw.
3.9
Op 26 mei 2011 heeft [bedrijf] te [plaats 3] (hierna: [bedrijf]) na onderzoek in opdracht van [de V.O.F.] een expertiserapport opgesteld, waarbij de uitgevoerde constructie is beoordeeld door een externe constructeur, de heer [R] van [R], projectmanagement & bouwadvies te [plaats 4].
In dit rapport staat onder meer vermeld:
"Ter plaatse hebben wij geconstateerd dat:
- Er een scheur in de betonvloer zit.
- de dubbele deuren niet naar behoren werken door het doorhangen van de lateiconstructie.
- Er lekkage is bij de carport nabij de garage.
- Het slot van de loopdeur niet naar behoren functioneert.
(...)
Constructie
De uitgevoerde constructie is voorgelegd aan constructeur [R] om aan te tonen dat deze voldoet aan de gestelde eisen. De berekening is bijgevoegd. Op enkele onderdelen dient de constructie aangepast te worden om aan de norm te voldoen. Deze voorzieningen zijn tevens op eerder genoemde tekening aangegeven. Resumé betreft het hier drie onderdelen te weten:
1. de onderregel van beide spanten dient verzwaard te worden.
2. de lateiconstructie boven de dubbele deuren dient verzwaard te worden.
3. de aangegeven kolommen dienen aangebracht te zijn/worden.
Er is gekozen voor het toepassen van een niet dragende betonvloer tussen de balken. Omdat dit niet een constructieve vloer betreft voldoet de vloer als afwerking in de garage. Ter vergelijking zou ook een vloer van betontegels dezelfde functie kunnen vervullen. Een kanttekening bij deze vloer is dat de gekozen wapening en dikte niet gelukkig is en hierdoor wel scheurvorming kan ontstaan.
Conclusie
De garage met carport is gebouwd volgens de verstrekte orderbevestiging. De uitgevoerde constructie is tevens nagerekend door een externe constructeur. Indien de extra voorzieningen zijn uitgevoerd voldoet het bouwwerk aan de daarvoor gestelde eisen.
Hoewel de betonvloer een scheur vertoont is dit geen constructief gebrek. Bij het toepassen van dit type vloer bestaat het risico van scheurvorming.
Herstelwerkzaamheden
De drie constructieve onderdelen zoals aangegeven op tekening dienen door de aannemer aangebracht te worden. De lekkage dient hersteld te worden, ook het betreffende lood moet worden nagelopen worden. De loopdeur moet gangbaar gemaakt worden (afstellen slot)."
3.1
[de V.O.F.] hebben aangeboden de constructie op drie onderdelen aan te passen, overeenkomstig de aanbevelingen uit het rapport van [bedrijf]. [appellant] heeft dat aanbod van de hand gewezen.
3.11.
Bij brief van 8 november 2011 heeft de raadsman van [appellant] de raadsman van [de V.O.F.] onder meer bericht:
“Naar aanleiding van uw brieven van 10 juli en 17 augustus jl., kan ik u mededelen dat mijn cliënten eigenlijk volstrekt geen vertrouwen meer hebben in door uw cliënt uit te voeren werkzaamheden. (…) Cliënten willen in principe de werkzaamheden laten uitvoeren door Bouwbedrijf Fa. [Q] & Zn. te [plaats 2], welke een offerte heeft afgegeven (…)Echter uit kostenbesparing en om een lange procedure te voorkomen willen zij uw cliënte één laatste maal in de gelegenheid stellen om de werkzaamheden alsnog volgens de eisen van goed en deugdelijk werk uit te voeren, waarbij het rapport van [Z] leidend is. (…) Uw cliënte dient dan ook toe te zeggen dat de werkzaamheden ook binnen 2 maanden na dagtekening dezer brief volledig en naar genoegen van [Z] zijn uitgevoerd, bij gebreken waarvan cliënten zich onmiddellijk vrij achten om alsnog een derde in te schakelen, waarbij de kosten op uw cliënt zullen worden verhaald.(…)”[de V.O.F.] hebben geen gevolg geschreven aan dit schrijven.

4.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter

4.1
[appellant] heeft gevorderd [de V.O.F.] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 12.287,55 (de door [Q] begrote herstelkosten vermeerderd met btw) te vermeerderen met rente, incassokosten, proceskosten en nakosten, alsmede voor recht te verklaren dat [de V.O.F.] door de plaatsing van de garage tekort zijn geschoten jegens [appellant], en daardoor schadeplichtig zijn voor het geval de gemeente van [appellant] of diens rechtsopvolger op grond van het haar toekomende eigendomsrecht eist dat de grensoverschrijdende garage wordt opgeheven of aangepast.
4.2
De kantonrechter heeft het beroep van [de V.O.F.] op haar algemene voorwaarden verworpen omdat is gebleken dat die voorwaarden niet stonden afgedrukt op de achterzijde van de offerte en [de V.O.F.] niet hebben gesteld dat zij die voorwaarden op andere wijze aan [appellant] ter hand hebben gesteld, zodat [appellant]’s beroep op vernietiging van die voorwaarden slaagt.
4.3
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en daartoe het volgende overwogen. [appellant] heeft te laat geklaagd over de verkeerde plaats van de garage en de onjuiste constructie, nu hij dit ten tijde van de bouw en de oplevering (in april 2007) redelijkerwijs had kunnen ontdekken. Nu [appellant] daarover destijds niet heeft geklaagd, zijn [de V.O.F.] op grond van art. 7:758 lid 3 BW ontslagen van aansprakelijkheid ter zake van deze gebreken. Verder heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd waarom
[de V.O.F.] een verwijt kan worden gemaakt ter zake van de fundering die volgens [appellant] ondeugdelijk is. Onvoldoende is komen vast te staan dat de door [appellant] genoemde constructietekeningen bekend waren bij [de V.O.F.] en dat zij op basis daarvan zou bouwen. Blijkens de tekst van de offerte is deze immers gebaseerd op een schets, aldus de kantonrechter.
4.4
Ten aanzien van de lekkage heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vordering van [appellant] is verjaard en dat bovendien het feit dat [appellant] [de V.O.F.] niet meer tot herstel wilde toelaten aan toewijzing van enige vordering in verband met lekkage in de weg staat.

5.De procespartijen5.1 [appellant] heeft bij de dagvaarding in eerste aanleg de ontbonden vennootschap onder firma V.O.F. [de V.O.F.] gedagvaard en haar beide vennoten.5.2 [appellant] heeft bij exploot van dagvaarding van 6 november 2013 hoger beroep ingesteld. Bij genoemd exploot zijn gedagvaard:1. [geïntimeerde 1], voorheen vennoot van de ontbonden vennootschap onder firmaVOF [de V.O.F.] en2. [geïntimeerde 2], voorheen vennoot van de ontbonden vennootschap onder firma VOF [de V.O.F.].5.3 Bij memorie van grieven heeft [appellant] ook de ontbonden vennootschap onder firma als geïntimeerde genoemd. Weliswaar kan bij de memorie van grieven nadere invulling worden gegeven aan de appeldagvaarding, maar dat geldt slechts de inhoud van het appel, niet de personen door of tegen wie het is ingesteld (vgl. r.o. 3.4 sub b van HR 22 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1435, NJ 2006, 202 met nt. Snijders).Gesteld noch gebleken is dat en waarom de appeldagvaarding zo zou moeten worden uitgelegd dat tevens bedoeld is de ontbonden vennootschap te dagvaarden.Nu alleen de vennoten in hoger beroep zijn gedagvaard, kan de ontbonden vennootschap niet als procespartij in hoger beroep worden aangemerkt.6.Bespreking van de grieven

6.1
[appellant] heeft zes grieven geformuleerd. Deze luiden als volgt.
Grief I
Ten onrechte heeft de kantonrechter in rechtsoverweging 4.6 overwogen dat [appellant] het bouwen op de verkeerde plaats en het gebruiken van onjuiste balken en een onjuiste constructie reeds ten tijde van de bouw had moeten onderkennen en reeds op dat moment had moeten kennen, zodat door eerst pas bij brief d.d. 30 januari 2009 te
reclameren (zie mede rechtsoverweging 4.4), [appellant] te laat geklaagd heeft als bedoeld in
artikel 6:89 BW en derhalve zijn rechten heeft verspeeld.
Grief II
Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat het werk door [de V.O.F.] in
april 2007 is opgeleverd, doordat het bouwwerk zou zijn voltooid en de factuur d.d.11 april 2007 door [appellant] zou zijn betaald, waarbij op grond van artikel 7:758 lid 3 BW [de V.O.F.] ontslagen zou zijn voor gebreken die de opdrachtgever ([appellant]) op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs zou hebben moeten ontdekken en dat [appellant] ten aanzien van de plaats waar de carport is neergezet en de constructie geen vorderingsrecht meer toe zou
komen.
Grief III
Ten onrechte heeft de kantonrechter in rechtsoverweging 4.9 overwogen dat ten aanzien van vordering van [appellant] met betrekking tot de lekkageklachten verjaard is.Grief IV
Ten onrechte heeft de kantonrechter in rechtsoverweging 4.7 overwogen dat [appellant]
onvoldoende heeft onderbouwd waarom [de V.O.F.] een verwijt ten aanzien van de ondeugdelijke fundering kan worden gemaakt.
Grief V
Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat onvoldoende is vast komen te staan dat
[de V.O.F.] hadden moeten weten waar de erfgrens liep en ten onrechte heeft de
kantonrechter voorts overwogen dat onvoldoende vast is komen te staan dat de door [appellant]
opgestelde constructietekeningen bij [de V.O.F.] bekend waren.Grief VI
Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat het niet meer toelaten door [appellant] van
[de V.O.F.] als schuldeisersverzuim van [appellant] ten aanzien van de lekkage moet
worden aangemerkt.
6.2
Ten aanzien van
de grieven I en IIoverweegt het hof als volgt. [appellant] stelt in het kader van deze grief allereerst dat de garage niet is opgeleverd omdat [de V.O.F.] nimmer te kennen hebben gegeven dat het werk klaar was om te worden opgeleverd.
Het hof verwerpt dat standpunt. Vast staat immers dat de bouw van de garage in of rond april 2007 heeft plaatsgevonden en dat [de V.O.F.] [appellant] op 11 april 2007 de volledige aanneemsom in rekening hebben gebracht. Daaruit blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat zij het werk als afgerond beschouwden. Eveneens staat vast dat [appellant] deze factuur vervolgens volledig heeft voldaan. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] daarbij enig voorbehoud heeft gemaakt. Het hof is van oordeel dat [appellant] aldus geacht moet worden het werk te hebben aanvaard, zodat het werk daarmee als opgeleverd kan worden beschouwd.
6.3
Artikel 7:758 lid 3 BW houdt in dat de aannemer is ontslagen van de aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van de oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. [appellant] heeft gesteld dat het werk meerdere gebreken vertoont: de garage is verkeerd gepositioneerd, namelijk over de erfgrens gebouwd, de garage vertoont constructieve gebreken en er zijn in de loop der tijd lekkages opgetreden.
is van mening dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] reeds tijdens de bouw had kunnen onderkennen dat de garage op de verkeerde plaats werd gebouwd en dat er sprake was van een onjuiste constructie. Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
6.4
[appellant] voert aan dat hij reeds tijdens de bouw heeft geconstateerd dat de garage op de verkeerde plaats werd gebouwd (vgl. mvg onder 4). [appellant] stelt dat hij daarover mondeling bij medewerkers van [de V.O.F.] heeft gereclameerd, doch dat zij de boel susten (mvg onder 5). Daarmee staat vast dat [appellant] ten tijde van de oplevering bekend was met de onjuiste positie van de garage. Nu hij toen echter geen voorbehoud heeft gemaakt - immers hij heeft zonder protest de volledige aanneemsom voldaan - komt hem geen beroep meer toe op dit (mogelijke) gebrek. In zoverre falen de grieven I en II.
Het antwoord op de vraag of [de V.O.F.] - die bij gebrek aan wetenschap hebben betwist dat sprake is van grensoverschrijdende bouw en die hebben benadrukt dat zo daarvan wel sprake is, dat voor hen niet kenbaar was - ter zake van de positie van de garage een verwijt kon worden gemaakt, kan dan ook in het midden blijven.
6.5
Wat de constructie van de garage betreft is tussen partijen in geschil wat zij dienaangaande precies zijn overeengekomen. [appellant] stelt dat gebouwd had moeten worden volgens de bij de bouwvergunningaanvraag behorende tekening en constructieberekeningen.
[de V.O.F.] stellen dat zij deze stukken nimmer van [appellant] hebben ontvangen. Zij betogen, onder verwijzing naar de mede door [appellant] ondertekende opdrachtbevestiging, dat de opdracht inhield dat zij een prefab garage met carport van het type LV 09 zouden bouwen volgens een door hen vervaardigde schets.
Het hof overweegt dat de garage ook in dat geval diende te voldoen aan de maatstaf van goed en deugdelijk werk. Uit het deskundigenrapport dat in opdracht van [de V.O.F.] door [bedrijf] is uitgebracht, blijkt dat de constructie van de garage in ieder geval op onderdelen tekort schoot.
Nu gesteld noch gebleken is dat [appellant] over relevante bouwkundige kennis beschikt, valt naar het oordeel van het hof niet in te zien hoe [appellant] reeds ten tijde van de oplevering had kunnen constateren dat sprake was van een ondeugdelijke constructie van de garage.
De grieven I en II slagen dan ook voor zover zij zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] op het tijdstip van de oplevering redelijkerwijs had kunnen ontdekken dat sprake was van een onjuiste constructie. Of dat ook tot vernietiging van het bestreden vonnis leidt, zal uit het hierna overwogene blijken.
6.6
Het (gedeeltelijk) slagen van de grieven I en II brengt mee dat het hof op grond van de devolutieve werking van het appel (alsnog) alle in eerste aanleg verworpen en/of niet behandelde verweren van [de V.O.F.] dient te behandelen voor zover deze door het slagen van een van de grieven van [appellant] relevant worden. Om die reden zal het hof thans het meest verstrekkende verweer van [de V.O.F.], te weten hun beroep op verjaring, bespreken. De kantonrechter is aan dat verweer niet toegekomen voor zover de vordering van [appellant] ziet op constructieve gebreken. Voor zover de vordering van [appellant] verband houdt met de lekkages, heeft de kantonrechter het beroep van [de V.O.F.] op verjaring gehonoreerd. Tegen dat oordeel is
grief IIIgericht.
6.7
[de V.O.F.] hebben aangevoerd dat de vorderingen van [appellant] zijn verjaard, nu de garage in april 2007 is opgeleverd, de gebreken volgens [appellant] al vrij snel daarna aan het licht zijn getreden en de inleidende dagvaarding pas op 9 januari 2013, dus bijna zes jaar later, is uitgebracht.
6.8
[appellant] heeft, in de toelichting op zijn derde grief (onder verwijzing naar een getuigenverklaring van zijn echtgenote mevrouw [echtgenote], welke verklaring het hof echter niet bij de stukken heeft aangetroffen), betoogd (mvg sub 7) dat zijn echtgenote na mei 2007 en tot aan september 2008 herhaaldelijk met [de V.O.F.] heeft gebeld over met name lekkageklachten en het vastzitten van de verzakte deuren. [appellant] heeft betoogd dat er aanvankelijk meerdere malen medewerkers van [de V.O.F.] langs zijn geweest om herstelwerkzaamheden te verrichten en dat de verjaringstermijn van artikel
7:761 lid 1 BW pas is aangevangen op 12 september 2008, de datum waarop de medewerkers van [de V.O.F.] uiterlijk zouden komen, maar niet verschenen, zodat [de V.O.F.] de pogingen tot herstel toen kennelijk als beëindigd beschouwden. De verjaringstermijn is vervolgens gestuit door de ingebrekestelling van
30 januari 2009, terwijl de vordering tot deugdelijke nakoming is omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding (waarvan de verjaringstermijn vijf jaar bedraagt) en waarbij de nadien lopende verjaringstermijn tijdig is gestuit door de dagvaarding, aldus [appellant].
6.9
Het hof verwerpt dat standpunt. De verjaringstermijn die volgens het betoog van [appellant] op 30 januari 2009 (opnieuw) was aangevangen, was op 18 november 2011, de datum van de omzettingsverklaring, immers al verstreken. [appellant] miskent bovendien dat
elkerechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk ingevolge artikel
7:761 lid 1 BW verjaart door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever ter zake heeft geprotesteerd. De verjaringstermijn van twee jaar geldt dus evenzeer voor een vordering ter zake van vervangende schadevergoeding als voor een vordering tot herstel.
6.1
Het had op de weg van [appellant] gelegen om te stellen - en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen - dat hij de verjaring van zijn rechtsvordering tijdig heeft gestuit.
Nu hij dat heeft nagelaten, slaagt het beroep van [de V.O.F.] op verjaring.
6.11
Grief III faalt.
6.12
De overige grieven van [appellant] behoeven geen (verdere) bespreking, nu het slagen daarvan niet tot een andere beslissing kan leiden.
Slotsom6.13 Het vonnis van de kantonrechter van 30 augustus 2013 waarvan beroep zal - met verbetering van de gronden - worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze worden wat het geliquideerde salaris voor de advocaat betreft aan de zijde van [de V.O.F.] tot aan deze uitspraak begroot op € 894,- (1 punt, tarief II).
De beslissingHet gerechtshof:
bekrachtigt - met verbetering van gronden - het vonnis van de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 30 augustus 2013 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep en begroot deze aan de zijde van
[de V.O.F.] tot aan deze uitspraak op € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en op € 683,- aan verschotten;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. L. Janse en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
12 mei 2015.