Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde 1], voorheen vennoot van de ontbonden vennootschap onder firmaVOF [de V.O.F.],
[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
[de V.O.F.],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
De orderbevestiging van 4 oktober 2006 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
(onder voorbehoud verkrijgen vergunning)”.3.3 Op 22 december 2006 is door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Dongeradeel een bouwvergunning verleend op basis van tekeningen van bouwkundig adviesbureau [X] te [woonplaats 1].
“Naar aanleiding van uw brieven van 10 juli en 17 augustus jl., kan ik u mededelen dat mijn cliënten eigenlijk volstrekt geen vertrouwen meer hebben in door uw cliënt uit te voeren werkzaamheden. (…) Cliënten willen in principe de werkzaamheden laten uitvoeren door Bouwbedrijf Fa. [Q] & Zn. te [plaats 2], welke een offerte heeft afgegeven (…)Echter uit kostenbesparing en om een lange procedure te voorkomen willen zij uw cliënte één laatste maal in de gelegenheid stellen om de werkzaamheden alsnog volgens de eisen van goed en deugdelijk werk uit te voeren, waarbij het rapport van [Z] leidend is. (…) Uw cliënte dient dan ook toe te zeggen dat de werkzaamheden ook binnen 2 maanden na dagtekening dezer brief volledig en naar genoegen van [Z] zijn uitgevoerd, bij gebreken waarvan cliënten zich onmiddellijk vrij achten om alsnog een derde in te schakelen, waarbij de kosten op uw cliënt zullen worden verhaald.(…)”[de V.O.F.] hebben geen gevolg geschreven aan dit schrijven.
4.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter
[de V.O.F.] een verwijt kan worden gemaakt ter zake van de fundering die volgens [appellant] ondeugdelijk is. Onvoldoende is komen vast te staan dat de door [appellant] genoemde constructietekeningen bekend waren bij [de V.O.F.] en dat zij op basis daarvan zou bouwen. Blijkens de tekst van de offerte is deze immers gebaseerd op een schets, aldus de kantonrechter.
5.De procespartijen5.1 [appellant] heeft bij de dagvaarding in eerste aanleg de ontbonden vennootschap onder firma V.O.F. [de V.O.F.] gedagvaard en haar beide vennoten.5.2 [appellant] heeft bij exploot van dagvaarding van 6 november 2013 hoger beroep ingesteld. Bij genoemd exploot zijn gedagvaard:1. [geïntimeerde 1], voorheen vennoot van de ontbonden vennootschap onder firmaVOF [de V.O.F.] en2. [geïntimeerde 2], voorheen vennoot van de ontbonden vennootschap onder firma VOF [de V.O.F.].5.3 Bij memorie van grieven heeft [appellant] ook de ontbonden vennootschap onder firma als geïntimeerde genoemd. Weliswaar kan bij de memorie van grieven nadere invulling worden gegeven aan de appeldagvaarding, maar dat geldt slechts de inhoud van het appel, niet de personen door of tegen wie het is ingesteld (vgl. r.o. 3.4 sub b van HR 22 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1435, NJ 2006, 202 met nt. Snijders).Gesteld noch gebleken is dat en waarom de appeldagvaarding zo zou moeten worden uitgelegd dat tevens bedoeld is de ontbonden vennootschap te dagvaarden.Nu alleen de vennoten in hoger beroep zijn gedagvaard, kan de ontbonden vennootschap niet als procespartij in hoger beroep worden aangemerkt.6.Bespreking van de grieven
Grief I
de grieven I en IIoverweegt het hof als volgt. [appellant] stelt in het kader van deze grief allereerst dat de garage niet is opgeleverd omdat [de V.O.F.] nimmer te kennen hebben gegeven dat het werk klaar was om te worden opgeleverd.
Het hof verwerpt dat standpunt. Vast staat immers dat de bouw van de garage in of rond april 2007 heeft plaatsgevonden en dat [de V.O.F.] [appellant] op 11 april 2007 de volledige aanneemsom in rekening hebben gebracht. Daaruit blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat zij het werk als afgerond beschouwden. Eveneens staat vast dat [appellant] deze factuur vervolgens volledig heeft voldaan. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] daarbij enig voorbehoud heeft gemaakt. Het hof is van oordeel dat [appellant] aldus geacht moet worden het werk te hebben aanvaard, zodat het werk daarmee als opgeleverd kan worden beschouwd.
is van mening dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] reeds tijdens de bouw had kunnen onderkennen dat de garage op de verkeerde plaats werd gebouwd en dat er sprake was van een onjuiste constructie. Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
Het antwoord op de vraag of [de V.O.F.] - die bij gebrek aan wetenschap hebben betwist dat sprake is van grensoverschrijdende bouw en die hebben benadrukt dat zo daarvan wel sprake is, dat voor hen niet kenbaar was - ter zake van de positie van de garage een verwijt kon worden gemaakt, kan dan ook in het midden blijven.
[de V.O.F.] stellen dat zij deze stukken nimmer van [appellant] hebben ontvangen. Zij betogen, onder verwijzing naar de mede door [appellant] ondertekende opdrachtbevestiging, dat de opdracht inhield dat zij een prefab garage met carport van het type LV 09 zouden bouwen volgens een door hen vervaardigde schets.
Het hof overweegt dat de garage ook in dat geval diende te voldoen aan de maatstaf van goed en deugdelijk werk. Uit het deskundigenrapport dat in opdracht van [de V.O.F.] door [bedrijf] is uitgebracht, blijkt dat de constructie van de garage in ieder geval op onderdelen tekort schoot.
grief IIIgericht.
7:761 lid 1 BW pas is aangevangen op 12 september 2008, de datum waarop de medewerkers van [de V.O.F.] uiterlijk zouden komen, maar niet verschenen, zodat [de V.O.F.] de pogingen tot herstel toen kennelijk als beëindigd beschouwden. De verjaringstermijn is vervolgens gestuit door de ingebrekestelling van
30 januari 2009, terwijl de vordering tot deugdelijke nakoming is omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding (waarvan de verjaringstermijn vijf jaar bedraagt) en waarbij de nadien lopende verjaringstermijn tijdig is gestuit door de dagvaarding, aldus [appellant].
elkerechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk ingevolge artikel
7:761 lid 1 BW verjaart door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever ter zake heeft geprotesteerd. De verjaringstermijn van twee jaar geldt dus evenzeer voor een vordering ter zake van vervangende schadevergoeding als voor een vordering tot herstel.
Nu hij dat heeft nagelaten, slaagt het beroep van [de V.O.F.] op verjaring.
[de V.O.F.] tot aan deze uitspraak op € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en op € 683,- aan verschotten;
12 mei 2015.