ECLI:NL:GHARL:2015:3381

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.140.193
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en ontruiming huurwoning wegens niet goed huurdersgedrag en overlast door criminele activiteiten van meerderjarige zoons

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een huurwoning. De appellanten, een echtpaar, zijn in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de kantonrechter dat hen verplichtte de woning te ontruimen. De verhuurder, Stichting De Seyster Veste, had de ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd op basis van ernstige overlast veroorzaakt door de meerderjarige zoons van de appellanten, die bekend stonden bij de politie voor hun criminele activiteiten. Het hof heeft vastgesteld dat de zoons zich schuldig maakten aan veelvuldig crimineel gedrag, waaronder inbraken, en dat dit leidde tot onveiligheid en overlast voor de omwonenden. De appellanten hebben nagelaten adequate maatregelen te nemen om de overlast te stoppen, ondanks dat zij op de hoogte waren van de gedragingen van hun zoons. Het hof oordeelt dat de appellanten zich niet als goede huurders hebben gedragen en dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Het hoger beroep van de appellanten wordt verworpen en het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.140.193
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, zittingsplaats Utrecht, 861631)
arrest van de derde kamer van 12 mei 2015
in de zaak van

1.[appellante sub 1],

2.
[appellant sub 2],
beiden wonende te [plaatsnaam],
appellanten,
hierna gezamenlijk: [appellanten] en afzonderlijk [appellante sub 1], respectievelijk [appellant sub 2],
advocaat: mr. H. Kayed,
tegen:
de stichting
Stichting De Seyster Veste,
gevestigd te Zeist,
geïntimeerde,
hierna: Seyster Veste,
advocaat: mr. K.O. de Jongh.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de schriftelijke vonnissen van 15 mei 2013 en 30 december 2013 en het mondelinge vonnis van 2 september 2013 die de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, locatie Utrecht) tussen [appellanten] als gedaagden en Seyster Veste als eiseres heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 9 januari 2014,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord, met producties,
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities. Hierbij is akte verleend van de stukken die bij bericht van 4 maart 2015 door mr. Kayed namens [appellanten] zijn ingebracht.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten.
3.2
[appellante sub 1] is gehuwd met [appellant sub 2]. Uit hun huwelijk zijn twee dochters en drie zoons geboren. De zoons zijn genaamd [zoon 1] (geboren [geboortedatum]), [zoon 2] (geboren [geboortedatum]) en [zoon 3] (geboren [geboortedatum]).
3.3
Op 5 november 1993 is een huurovereenkomst tot stand gekomen tussen de rechtsvoorgangster van Seyster Veste als verhuurster en [appellante sub 1] als huurster ter zake van de 6‑kamer galerijflat op de begane grond op het adres [straatnaam] te [plaatsnaam] (hierna: de woning).
3.4
In een rapport van [de brigadier-rechercheur], brigadier-rechercheur van Politie Midden Nederland en [de brigadier], brigadier van Politie Midden Nederland, wijkagent Zeist Oost, d.d. 5 maart 2013 (productie 4 bij akte overlegging producties d.d. 3 april 2013) is onder meer vermeld:
“Het is ons ambtshalve bekend dat broers [zoon 1], [zoon 2] en [zoon 3] ingeschreven staan en wonen in een flatwoning op de [straatnaam] te [plaatsnaam]. Bij diverse politiecontroles en geplande aanhoudingen, werden de broers op dit adres aangetroffen. Tevens is het mij ambtshalve bekend dat de ouders van deze tweeling broers regelmatig voor langere tijd in Marokko verblijven en dat [zoon 1], [zoon 2] en [zoon 3] dan alleen in deze woning verblijven.
(...)
Voorts is het mij ambtshalve bekend dat tijdens de afwezigheid van de ouders er regelmatig jongeren die aangemerkt zijn als veelpleger onderdak genieten in deze woning. Veelal staan deze jongeren in het politie systeem als gesignaleerd als gezocht persoon en verblijven zij in de woning om zich aan een politieaanhouding te onttrekken.
Gezien het feit dat de broers [zoon 1] en [zoon 2] door hun criminele activiteiten gezocht worden door politie en justitie en dat zij dan ook worden aangehouden door een arrestatieteam van politie, heeft dit een zeer grote impact voor omwonenden.
Tevens blijkt uit politie gegevens dat door de broers buurtbewoners geïntimideerd worden en bedreigd, indien er melding wordt gedaan bij de politie. De broers staan in de buurt bekend als crimineel en gewelddadig, tevens worden er door hen in de directe woonomgeving vermogens delicten gepleegd in de vorm van woninginbraken. Dit is uit verschillende politie onderzoeken gebleken. Tijdens deze onderzoeken werden delen van de buit aangetroffen in hun woning.
(…)
Bij ontdekking op heterdaad proberen de broers[[zoon 1] en [zoon 2], hof]
door te vluchten aan een aanhouding te ontkomen. Bij het vluchten met een personenauto of brom/motorfiets worden hoge snelheden bereikt die aantoonbaar gevaar en schade hebben teweeggebracht. Eenmaal is daarbij een medevluchter als passagier invalide geraakt. Diverse malen zijn aanrijdingen en botsingen ontstaan door het roekeloze rijgedrag waarbij lichamelijk letsel is ontstaan. (…)
Bij poging tot aanhouding door de politie schroomt men niet om goederen door de ruit te gooien waardoor door het ontstane gat kan worden gevlucht. (…)
[zoon 1] heeft 38 antecedenten in HKS. Het laatste antecedent dateert van 14 juli 2011 (…) Het eerste antecedent dateert van 1995 (…) [zoon 1] staat vermeld als inbreker en als vluchtgevaarlijk. [zoon 1] maakt deel uit van de criminele top 34 uit [plaatsnaam]. [zoon 1] is vanaf 2000 diverse malen veroordeeld tot gevangenisstraffen. (…)
[zoon 2] geeft in een informeel gesprek van 9 augustus 2011 aan dat het een kat en muis spelletje is, dat hij wel een miljoen inbraken heeft gepleegd en er maar voor vier is gepakt, dat hij de politie op afstand ruikt en het bos zijn terrein is en dat hij zich niet kan beheersen om te stelen. [zoon 2] heeft 27 antecedenten in HKS. Het laatste antecedent dateert van maart 2012 (…) Het eerste antecedent dateert uit 1995 (…).
Beide broers voelen zich boven de wet. (…)
[zoon 3] is een actieve crimineel. Sinds 2000 is hij in beeld bij de Politie.(…) [zoon 3] maakt deel uit van de criminele top 34 groep [plaatsnaam].
(…)
Op 10 juli 2011 werd naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek, onderzoek gedaan naar de broers [zoon 1] en [zoon 2]. Tijdens dit onderzoek werden in de woning van [appellanten] goederen aangetroffen welke van diefstal afkomstig waren. Het ging hier om goederen afkomstig uit woningen welke deel uitmaken van het flatcomplex waarin de woning van [appellanten] gelegen is. Voor de duidelijkheid, dit betrof het complex van woning [straatnaam] te [plaatsnaam].
(…)
Door het verblijf van de broers [appellant sub 2]’s en hun gedrag brengt dit de nodige maatschappelijke onrust in de wijk [wijk]. Dat blijkt uit het informele gesprek wat op 9 augustus 2011 plaats had met [zoon 2], waarin hij aangaf veel inbraken te plegen en het een spel vond. Tevens blijkt dat uit diverse verhalen van bewoners, die zelfs niet anoniem iets over de [appellant sub 2]’s wensen te vertellen, omdat ze erg bang zijn voor repressailles.”
3.5
In een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 22 september 2013 (productie 7 bij akte overlegging producties) heeft [de brigadier-rechercheur], brigadier van politie Midden-Gelderland, vermeld:
“(…) Op adres [straatnaam] te [plaatsnaam], zijn drie personen woonachtig welke in de persoons gebonden aanpak zitten en welke als crimineel kopstuk aangewezen zijn in het district Binnensticht. Het gaat hier om [zoon 1], [zoon 2] en [zoon 3], welke ingeschreven staan op het adres [straatnaam] te [plaatsnaam]. De betrokkenen [zoon 1] en [zoon 2] worden door een arrestatieteam of bijzondere bijstandseenheid aangehouden omdat zij geregistreerd staan al zijnde “vluchtgevaarlijk” en zij tijdens hun vlucht een gevaar zijn voor zichzelf en anderen.
Op boven genoemd adres, [straatnaam] hebben meerdere aanhoudingen plaatsgevonden, waarbij een arrestatieteam of bijzondere bijstandseenheid werd ingezet. Bij deze inzetten werd geweld gebruikt. Dit geweld bestond uit het verbreken van deuren en ramen, alsmede fysiek geweld tegen de verdachten.
De inzet van het Arrestatieteam werd verkregen na verkregen toestemming van de (Hoofd) Officier van Justitie, arrondissement Utrecht (…)
Op adres [straatnaam] te [plaatsnaam] werd bij aanhoudingen ook het eigen districtelijke bijstandsteam ingezet bij aanhoudingen. Het gaat hier om het team met de naam “NOCTIS”welke de aanhoudingen verricht na verkregen toestemming van de Officier van justitie. (…) Ook door dit team werd geweld gebruikt bij het binnen treden van de woning. (…)”In dit proces-verbaal van bevindingen is verder vermeld dat in de periode van 2 november 2000 tot 8 mei 2013 in verband met de aanhoudingen van [zoon 1] en [zoon 2] totaal negen keer een arrestatieteam is ingezet en vier keer een NOCTIS-team. Vier van dergelijke aanhoudingen vonden plaats in de tweede helft van 2012 (23 augustus, 7 oktober, 5 november en 18 december).
3.6
In een rapport van [de brigadier-rechercheur] voornoemd van 23 september 2014 (productie 1 bij memorie van antwoord) is melding gemaakt van vijf woninginbraken die plaats hebben gevonden in de omgeving van de [straatnaam] te [plaatsnaam] en één inbraak in een verenigingsgebouw in de omgeving van de [straatnaam] te [plaatsnaam]. [zoon 1] is veroordeeld voor drie van de in het rapport genoemde woninginbraken. In de woning is op 10 juli 2011 een schroevendraaier aangetroffen. Uit opsporingsonderzoek door de technische recherche is gebleken dat die is gebruikt bij vier inbraken, waaronder twee van de inbraken waarvoor [zoon 1] is veroordeeld. [zoon 3] is veroordeeld voor de inbraak in het verenigingsgebouw. Verder is in het rapport vermeld dat na aanhouding van [zoon 1] het aantal woninginbraken in de wijk rond de [straatnaam] significant afnam.
Tot slot is het vluchtgedrag, dat de broers [appellant sub 2] vertonen als de politie hen wil aanhouden, in het rapport beschreven.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Seyster Veste heeft in de inleidende dagvaarding ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gevorderd, op straffe van een eenmalige dwangsom van € 10.000,- voor het geval niet tijdig aan de gevorderde veroordeling zou worden voldaan.
De kantonrechter heeft, nadat hij tijdens de op 2 september 2013 gehouden comparitie van partijen een bewijsopdracht aan Seyster Veste had verstrekt, in het bestreden vonnis van 30 december 2013 de gevorderde ontbinding toegewezen en [appellanten] veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de woning te ontruimen, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
[appellanten] is met zeven grieven tegen dit vonnis van 30 december 2013 in hoger beroep gekomen. De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2
Bij de beoordeling van de grieven wordt het navolgende voorop gesteld.
Op grond van artikel 7:213 BW is de huurder verplicht zich ten aanzien van het gebruik van de gehuurde zaak als een goed huurder te gedragen. Dit betekent niet alleen dat hij voor de zaak zelf goed moet zorgen, maar ook dat hij jegens de omgeving een zorgplicht heeft.
De huurder gedraagt zich niet als goed huurder als hij anderen die zich in de omgeving van het gehuurde bevinden overlast bezorgt. Een dergelijke tekortkoming van de huurder kan op zichzelf tot ontbinding van de huurovereenkomst leiden. Als de overlast voor de omgeving feitelijk wordt veroorzaakt door derden die met goedvinden van de huurder het gehuurde gebruiken of die met zijn goedvinden in het gehuurde aanwezig zijn – bijvoorbeeld medebewoners van de huurder of bezoekers – kan dat ook tot ontbinding van de huurovereenkomst leiden indien de huurder zich, in het licht van de gedragingen van die derden, zelf niet als een goed huurder heeft gedragen. Bij de beantwoording van de vraag of daarvan sprake is, dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, zoals de vraag of er voldoende verband bestaat tussen de gedragingen van de derden en het gebruik van het gehuurde. In elk geval heeft de huurder zich zelf niet als een goed huurder gedragen indien hij van de (met het gebruik van het gehuurde verband houdende) overlast veroorzakende gedragingen van de derden op de hoogte was of daarmee ernstig rekening had te houden en vervolgens heeft nagelaten de maatregelen te treffen die in verband daarmee redelijkerwijs van hem verlangd hadden mogen worden.
4.3
Seyster Veste heeft aan haar vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst onder meer ten grondslag gelegd dat de zoons van [appellanten] bekend zijn bij de politie en zich met enige regelmaat schuldig maken aan strafbare feiten, en dat zij samen met hun vrienden overlast veroorzaken vanuit en rondom het gehuurde, in het bijzonder in de vorm van geluidsoverlast, intimidatie en bedreiging. Ook zouden zij (met handlangers) inbraken plegen in de directe nabijheid van het gehuurde. [appellanten] zijn kennelijk niet bereid of niet in staat om de misdragingen van hun meerderjarige zoons te voorkomen, aldus Seyster Veste. Seyster Veste heeft een en ander in eerste instantie onderbouwd met door haar woonconsulente en de wijkagent opgenomen klachten van omwonenden en met het onder 3.4 vermelde rapport van de politie. De klachten van de omwonenden zijn op hun verzoek geanonimiseerd, omdat er angst is voor herkenning en represaillemaatregelen, aldus Seyster Veste. Naar aanleiding van een door de kantonrechter verstrekte bewijsopdracht heeft Seyster Veste het in 3.5 vermelde proces-verbaal van bevindingen ingediend en in hoger beroep heeft zij als productie 1 bij memorie van antwoord het in 3.6 vermelde rapport van de politie ingediend, alsmede overzichten van de strafrechtelijke antecedenten/veroordelingen van [zoon 1] en [zoon 2] (prod. 2 en 3).
4.4
Niet, althans onvoldoende onderbouwd, is weersproken dat de zoons van [appellanten] gedurende langere tijd met goedvinden van [appellanten] daarin aanwezig zijn geweest. De van de zijde van [appellanten] bij brief van 4 maart 2015 in het geding gebrachte afschriften van de Basisadministratie Personen met betrekking tot de zoons van appellanten [zoon 1] en [zoon 2] d.d. 28 januari 2015 brengt hierin geen verandering, nu ook daaruit blijkt dat [zoon 1] en [zoon 2] in de periode van 1 december 1993 tot 18 juli 2014 in elk geval langdurig stonden ingeschreven als woonachtig op het adres [straatnaam] te [plaatsnaam]. Dat geldt ook voor de tweede helft van 2012 (waarin, zoals hierna nog aan de orde zal komen, in een periode van vier maanden vier aanhoudingen in de gehuurde woning hebben plaatsgevonden waarbij een arrestatieteam of bijzondere bijstandseenheid werd ingezet).
4.5
Uit de onder 3.4, 3.5 en 3.6 vermelde stukken van de politie en uit de bij memorie van antwoord overgelegde producties 2 en 3, blijkt dat de drie zoons van [appellanten] zich schuldig hebben gemaakt aan veel strafbare feiten, dat zij zijn veroordeeld voor meerdere inbraken in de directe omgeving van de gehuurde woning, dat in de gehuurde woning een bij een door [zoon 1] gepleegde woninginbraak in de directe omgeving van de gehuurde woning ontvreemde mobiele telefoon is gevonden en dat in de gehuurde woning een schroevendraaier is aangetroffen die is gebruikt bij vier inbraken in de (directe) woonomgeving van de gehuurde woning. [zoon 1] blijkt ter zake van twee van deze inbraken te zijn veroordeeld. Op het adres van de gehuurde woning hebben meerdere aanhoudingen plaatsgevonden met inzet van een arrestatieteam of bijzondere bijstandseenheid, omdat [zoon 1] en [zoon 2] geregistreerd staan als ‘vluchtgevaarlijk’ en zij tijdens hun vlucht een gevaar zijn voor zichzelf en voor anderen. Bij deze aanhoudingen is geweld gebruikt, bestaande uit het verbreken van deuren en ramen en fysiek geweld tegen de verdachten. In de tweede helft van 2012 hebben in een periode van vier maanden vier van dergelijke aanhoudingen plaatsgevonden.
4.6
Uit de klachten van omwonenden die Seyster Veste als productie 3 bij akte overlegging producties in het geding heeft gebracht blijkt dat zij zich onveilig en geïntimideerd voelden door de zoons van [appellanten] en de vrienden van hen die in de buurt rondhingen. In hun verklaringen geven de omwonenden verschillende concrete voorbeelden van overlastgevend en intimiderend gedrag van de zoons van [appellanten] en hun vrienden. Ook de politie-invallen in de gehuurde woning hebben een grote impact gehad. Gelet op de (in het licht van de omstandigheden niet onbegrijpelijke) angst voor represailles die uit deze verklaringen spreekt, kan in het onderhavige geval niet in het nadeel van Seyster Veste wegen dat deze verklaringen anoniem zijn afgelegd.
4.7
Op basis van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de zoons van [appellanten] vanuit de gehuurde woning ernstige overlast – ook in de vorm van inbraken in de directe omgeving van het gehuurde – hebben veroorzaakt voor verschillende omwonenden. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat aanhoudingen in woningen die worden verricht door een arrestatieteam of bijzondere eenheid sterke gevoelens van onrust en onveiligheid kunnen veroorzaken bij omwonenden. Aangezien (in het bijzonder in de tweede helft van 2012) bij herhaling dergelijke aanhoudingen zijn verricht in de gehuurde woning – zoals blijkt uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van de politie van 22 september 2013, terwijl de daarin vermelde aanhoudingen als zodanig door [appellanten] ook niet zijn weersproken in haar akte na comparitie – kan het aldus veroorzaken van gevoelens van onrust en onveiligheid bij verschillende omwonenden ook worden gekwalificeerd als het veroorzaken van ernstige overlast vanuit de gehuurde woning, tenzij de aanhoudingen (in deze vorm) merendeels ten onrechte hebben plaatsgevonden.
4.8
[appellanten] hebben aangevoerd dat het inzetten van een arrestatieteam veelal onnodig was. Ter zitting heeft [appellante sub 1] in dit verband echter bevestigd dat haar zoons hard kunnen rennen, terwijl ook uit het onder 3.5 vermelde ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van 22 september 2013 en de onder 3.4 en 3.6 vermelde rapporten van de politie blijkt dat de zoons vluchtgedrag vertonen. Daarom lag de inzet van arrestatieteams in de rede, terwijl die inzet overigens iedere keer is getoetst door de verantwoordelijke (hoofd)officier van Justitie. In de door [appellanten] in het geding gebrachte verklaring van de advocaat die [zoon 1] heeft bijgestaan in strafzaken, welke verklaring alleen betrekking heeft op [zoon 1], wordt in algemene zin gesteld dat ‘verschillende aanhoudingen ten onrechte [hebben] plaatsgevonden vanwege het gegeven dat in ieder geval [zoon 1] van een aantal feiten uiteindelijk is vrijgesproken’. Anders dan [appellanten] aanvoeren volgt hieruit niet ‘onomstotelijk dat het merendeel van de aanhoudingen onterecht is geweest’. Bovendien blijkt uit deze verklaring niet dat de inzet van arrestatieteams/NOCTIS-teams in de tweede helft van 2012 ten onrechte heeft plaatsgevonden en alleen al deze vier aanhoudingen in een kort tijdsbestek rechtvaardigen de conclusie dat ernstige overlast is veroorzaakt vanuit de gehuurde woning.
4.9
Aan de door de omwonenden – van wie de klachten door Seyster Veste als productie 3 bij akte van 3 april 2013 zijn ingebracht – ondervonden gevoelens van onveiligheid kan niet afdoen dat [appellanten] een lijst hebben overgelegd, waarop namen en handtekeningen zijn vermeld van buren en waarop is vermeld dat zij geen problemen hebben met de familie [appellant sub 2] (productie II bij conclusie van antwoord). Evenmin kunnen de langere verklaringen van een aantal buren, inhoudende dat zij geen overlast ondervinden van de familie [appellant sub 2], aan het hiervoor overwogene afdoen.
De omstandigheid dat deze buren geen overlast hebben ondervonden van de familie [appellant sub 2], laat immers onverlet dat meerdere andere buren wel overlast hebben ondervonden en zich niet veilig voelden in hun eigen woonomgeving als gevolg van het gedrag van de zoons van [appellanten] Daar komt nog bij dat uit een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van de politie van 17 juni 2013 (prod. 6 bij de brief namens Seyster Veste aan de Rechtbank Midden-Nederland d.d. 26 augustus 2013) kan worden afgeleid dat, althans voor sommige personen op de door [appellante sub 1] overgelegde lijst geldt, zij hun handtekening hebben gezet om problemen met de broers [appellant sub 2] te voorkomen of uit medelijden met hun moeder ([appellante sub 1]), omdat zij anders de gehuurde woning zou moeten verlaten.
4.1
[appellanten] hebben aangevoerd dat de omstandigheid dat hun zoons zich schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten en dat omwonenden zich daardoor niet veilig hebben gevoeld in hun woonomgeving, er niet toe kan leiden dat zij gehouden waren om de woning te ontruimen, nu [appellanten] zelf geen tekortkoming jegens Seyster Veste kan worden verweten. [appellanten] hebben in dit verband aangevoerd dat zij niet op de hoogte waren van de gedragingen van hun zoons en dat zij maatregelen zouden hebben getroffen tegen hun zoons als zij daarvan wel op de hoogte zouden zijn geweest.
4.11
Het hof is echter van oordeel dat [appellanten] hebben moeten geweten dat hun zoons zich al vele jaren bezighielden met criminele activiteiten, gelet op de vele veroordelingen die de zoons hebben gehad, zoals blijkt uit het onder 3.4 vermelde rapport van de politie en het door Seyster Veste bij memorie van antwoord overgelegde uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister. Nu zij toestonden dat hun (meerderjarige) zoons in de gehuurde woning verbleven, moesten zij er ernstig rekening mee houden dat de zoons ook vanuit de gehuurde woning criminele activiteiten verrichtten. Bovendien moeten [appellante sub 1] c.s hebben geweten dat in de gehuurde woning meerdere malen aanhoudingen zijn verricht met inzet van een arrestatieteam of bijzondere eenheid. Niet gesteld of gebleken is dat [appellanten] maatregelen hebben getroffen jegens hun zoons om te voorkomen dat deze (ook) vanuit de gehuurde woning criminele activiteiten zouden verrichten. Evenmin is gesteld of gebleken dat de op de zoons gerichte aanhoudingen met inzet van een arrestatieteam of bijzondere eenheid voor [appellanten] aanleiding zijn geweest tot het treffen van maatregelen om te voorkomen dat dergelijke aanhoudingen in de gehuurde woning nog vaker zouden plaatsvinden, ook niet toen deze aanhoudingen in de tweede helft van 2012 min of meer maandelijks plaatsvonden. Een en ander leidt tot de conclusie dat [appellanten] zich niet hebben gedragen zoals het goede huurders betaamt en dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst die verhuurder Seyster Veste in beginsel aanspraak geeft op ontbinding van de huurovereenkomst.
4.12
[appellanten] hebben onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat deze tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt.
Daartoe is onvoldoende dat [appellanten] zelf niet de overlast hebben veroorzaakt, maar hun zoons. Gelet op de aard van de gedragingen van de zoons van [appellanten] en de gevolgen van die gedragingen voor de omgeving, kan niet worden gezegd dat het achterwege laten van passende maatregelen tegen de zoons, zelfs toen in de tweede helft van 2012 de frequentie van aanhoudingen met inzet van een arrestatieteam of bijzondere eenheid toenam, een tekortkoming van geringe betekenis is die de ontbinding niet zou rechtvaardigen.
4.13
Voor ontbinding van de huur is in een situatie als de onderhavige geen verzuim vereist (HR 11 januari 2002, NJ 2003/255), laat staan een ingebrekestelling. [appellanten] hebben zich echter op het standpunt gesteld dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat [appellanten] eerst nog een laatste kans had moeten worden geboden, voordat zij uit de woning werden gezet.
Gelet echter op de hiervoor geschetste ernst van de situatie brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid niet mee dat Seyster Veste onder deze bijzondere omstandigheden [appellanten] een laatste kans had moeten bieden. Dat de huurverhouding al ruim 20 jaar heeft geduurd, dat [appellante sub 1] en [appellant sub 2] respectievelijk 60 en 65 jaar oud zijn en gezondheidsproblemen hebben, maakt dit niet anders.
4.14
Het oordeel van het hof wordt evenmin anders door de omstandigheid dat [appellanten] al een aantal malen een woning door een andere woningcorporatie is geweigerd, omdat door Seyster Veste een zogenaamde negatieve huurdersverklaring is afgegeven. Van de zijde van Seyster Veste is tijdens het pleidooi toegezegd dat in de toekomst bij het afgeven van een huurdersverklaring zal worden vermeld dat [appellanten] zelf niet voor problemen zorgden, maar dat dit slechts hun zoons betrof. Nu de huurdersverklaring aldus wordt ingekaderd en het aan [appellanten] zelf is om afdoende maatregelen te treffen om te voorkomen dat hun zoons in een eventueel nieuw te betrekken woning wederom voor overlast zullen zorgen, is dit bezwaar voldoende ondervangen.
4.15
Gelet op de ernst van de gedragingen van de zoons van [appellanten] en de gevolgen daarvan voor omwonenden, die er aanspraak op kunnen maken dat Seyster Veste als verhuurster adequate maatregelen treft jegens een huurder indien vanuit de gehuurde woning ernstige overlast voor omwonenden wordt veroorzaakt, is evenmin sprake van misbruik van bevoegdheid van de zijde van Seyster Veste.
4.16
Nu het hof op grond van het hiervoor overwogene tot het oordeel komt dat de door Seyster Veste in eerste aanleg gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning terecht is toegewezen, treft het hoger beroep reeds hierom geen doel. De grieven hoeven voor het overige geen behandeling.
4.17
Het door [appellanten] gedane bewijsaanbod wordt verworpen, omdat [appellanten] onvoldoende onderbouwde feiten heeft aangedragen die, indien bewezen, tot een andere conclusie kunnen leiden.

5.Slotsom

5.1
Het hoger beroep treft geen doel, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Seyster Veste zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 704,-
- salaris advocaat € 2.682,- (III punten x tarief II).
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, zittingsplaats Utrecht) van 30 december 2013;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Seyster Veste vastgesteld op € 704,- voor verschotten en op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellanten] in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval [appellanten] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening.
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.F.J.N. van Osch, S.B. Boorsma en H.J. Rossel, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Boorsma en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2015.