In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van proceskosten in bezwaar en immateriële schade. Belanghebbende had eerder aangifte gedaan voor belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) en had bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte. De Inspecteur had het bezwaar gegrond verklaard, maar slechts een beperkte proceskostenvergoeding van € 54,50 toegekend. Belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. In hoger beroep stelde belanghebbende dat hij recht had op een integrale vergoeding van de proceskosten, maar dit standpunt werd niet langer volgehouden. De kern van het geschil was of de proceskostenvergoeding conform de forfaitaire normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht moest worden vastgesteld en of er recht was op immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht een matiging van de proceskostenvergoeding had toegepast vanwege de samenhang tussen de verschillende bezwaarschriften die door de gemachtigde van belanghebbende waren ingediend. De toegewezen vergoeding van € 54,50 werd als niet te laag beschouwd. Wat betreft de immateriële schadevergoeding oordeelde het Hof dat de redelijke termijn was overschreden met vier maanden en 24 dagen, wat leidde tot een schadevergoeding van € 500. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, met een veroordeling tot vergoeding van de immateriële schade en de proceskosten in totaal van € 1.960. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.