ECLI:NL:GHARL:2015:3360

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.115.670-02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing naar de rechtbank na prejudiciële beslissing over de rechter in laatste feitelijke instantie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2015 een beschikking gegeven in hoger beroep. De zaak betreft een verzoeker die, ondanks een appelverbod, hoger beroep heeft ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter. Het hof heeft eerder een prejudiciële vraag gesteld aan de Hoge Raad over de vraag wie als 'de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld' moet worden beschouwd, in het kader van artikel 384 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Hoge Raad heeft op 5 december 2014 geoordeeld dat in het geval van een doorbrekingsgrond de kantonrechter als de laatste feitelijke rechter moet worden aangemerkt.

Het hof heeft in zijn beschikking van 12 mei 2015 geconcludeerd dat het onbevoegd is om van het verzoek van de verzoeker kennis te nemen, omdat de beschikking in eerste aanleg door de kantonrechter van de rechtbank Arnhem (locatie Tiel) is gegeven. Deze beschikking is vóór 1 januari 2013 afgegeven, waardoor de kantonrechter in de rechtbank Gelderland bevoegd is om het verzoek tot herziening te behandelen. Het hof heeft de zaak daarom verwezen naar de kantonrechter in de rechtbank Gelderland (locatie Arnhem).

De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitkomst van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.115.670/02
(zaaknummer rechtbank Arnhem, burgerlijk recht, sector kanton, locatie Tiel 823908)
beschikking van de derde civiele kamer van 12 mei 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [plaatsnaam],
verzoeker,
hierna: [verzoeker],
advocaat: mr. J.P. Snoek,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Tiels Schoonmaakbedrijf B.V.,
gevestigd te Tiel,
verweerster,
hierna: TSB,
advocaat: mr. J.L.J.J. Nelissen.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1
Het hof verwijst naar zijn tussenbeschikking van 25 februari 2014. Bij deze beschikking heeft het hof overwogen dat het overweegt een prejudiciële vraag te stellen over de vraag of het hof in een situatie als zich in deze zaak voordoet is te beschouwen als ‘de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld’ als bedoeld in artikel 384 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Partijen hebben de gelegenheid gekregen zich over het voornemen een prejudiciële vraag te stellen, alsmede over de inhoud van de vraag, uit te laten. Partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
1.2
Bij beschikking van 17 juni 2014 heeft het hof de hiervoor onder 1.1 vermelde prejudiciële vraag aan de Hoge Raad gesteld.
1.3
Bij prejudiciële beslissing van 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3536, heeft de Hoge Raad voornoemde vraag beantwoord als volgt:
‘indien ondanks een appelverbod hoger beroep is ingesteld met een beroep op een zogenoemde ‘doorbrekingsgrond’ en het beroep op de doorbrekingsgrond is verworpen, dient de rechter in eerste aanleg en niet de appelrechter te worden beschouwd als ‘de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld’ als bedoeld in art. 384 Rv’.2. De motivering van de beslissing2.1 Het hof volhardt bij hetgeen het in de tussenbeschikkingen van 25 februari 2014 en
17 juni 2014 heeft overwogen.
2.2
In de onderhavige procedure heeft [verzoeker], ondanks een appelverbod, bij dit hof hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter van 14 september 2012 met het beroep op een zogenoemde doorbrekingsgrond. Bij beschikking van 24 september 2013 heeft het hof het beroep op de door [verzoeker] aangevoerde doorbrekingsgrond verworpen. Vervolgens heeft [verzoeker] een verzoek tot herroeping van de beschikking van 14 september 2012 van de kantonrechter en/of de beschikking van 24 september 2013 bij dit hof ingediend. De Hoge Raad heeft naar aanleiding van voornoemde prejudiciële vraag van het hof geoordeeld dat de kantonrechter en niet het hof moet worden beschouwd als de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld als bedoeld in artikel 384 Rv. Gelet op dit oordeel had het verzoek van [verzoeker] achteraf bezien op grond van artikel 384 lid 1 juncto artikel 391 Rv moeten worden gebracht voor de kantonrechter die in eerste aanleg over de zaak heeft geoordeeld.
2.3
Nu de beschikking in eerste aanleg vóór 1 januari 2013 is gegeven door (de kantonrechter in) de rechtbank Arnhem (locatie Tiel) moet deze op grond van artikel CIV Wet herziening gerechtelijke kaart juncto artikel XIV van de Wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten in verband met de vorming van de arrondissementen Gelderland en Overijssel worden aangemerkt als een beschikking van (de kantonrechter in) de rechtbank Gelderland (locatie Arnhem). De kantonrechter in die rechtbank is derhalve bevoegd om van het verzoek tot herziening kennis te nemen.
2.4
Het voorgaande brengt mee dat het hof zich onbevoegd zal verklaren van het onderhavige verzoek van [verzoeker] kennis te nemen en de zaak in de stand waarin deze zich thans bevindt naar (de kantonrechter in) de rechtbank Gelderland (locatie Arnhem) zal verwijzen.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende:
verklaart zich onbevoegd om van het verzoek van [verzoeker] kennis te nemen;
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich thans bevindt naar (de kantonrechter in) de rechtbank Gelderland (locatie Arnhem).
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, M.F.J.N. van Osch en
W. Duitemeijer en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 12 mei 2015.