ECLI:NL:GHARL:2015:3296

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 mei 2015
Publicatiedatum
8 mei 2015
Zaaknummer
14/00675
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over naheffingsaanslag parkeerbelasting en de vraag of sprake is van parkeren of onmiddellijk laden en lossen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Weesp, opgelegd op 31 juli 2013. De naheffingsaanslag, ter hoogte van € 57,20, werd opgelegd nadat belanghebbende zijn auto had stilgezet op een parkeerplaats nabij een juwelier. De heffingsambtenaar handhaafde de aanslag na bezwaar, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zitting op 30 april 2015 werd het geschil besproken, waarbij belanghebbende stelde dat hij zijn auto slechts had stilgezet om een klok op te halen, en dat er dus sprake was van 'onmiddellijk laden en lossen'. De heffingsambtenaar betoogde echter dat er sprake was van 'parkeren' in de zin van de gemeentelijke verordening. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk bezig was met het laden of lossen van de klok, aangezien hij geen activiteiten had verricht die als zodanig konden worden aangemerkt.

Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat belanghebbende zijn auto had stilgezet zonder dat er sprake was van de noodzakelijke handelingen voor laden of lossen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 mei 2015, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00675
uitspraakdatum: 7 mei 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 juli 2014, nummer UTR 13/5005, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Weesp(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is op 31 juli 2013 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Weesp opgelegd ten bedrage van € 57,20, bestaande uit € 1,20 aan belasting en € 56 aan kosten ter zake van het opleggen van die aanslag.
1.2
Deze naheffingsaanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, door de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 8 juli 2014 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [A] namens de heffingsambtenaar.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende, inwoner van de gemeente Weesp, is eigenaar van een personenauto van het merk Peugeot, type 306 station, kleur blauw, voorzien van het kenteken [YY-YY-00] (hierna: de auto).
2.2
Op 31 juli 2013 is belanghebbende met zijn auto gereden naar een juwelier gevestigd aan de [a-straat] te [Z]. Belanghebbende heeft zijn auto aldaar, aan de [a-straat] ter hoogte van nr. 42, stilgezet op een parkeerplaats. Ter zake van het parkeren op die parkeerplaats is parkeerbelasting verschuldigd.
2.3
Belanghebbende heeft geen parkeerbelasting voldaan. Belanghebbende is vervolgens de juwelierszaak ingelopen. Bij terugkomst trof belanghebbende een parkeercontroleur (de heer [B]) aan. Deze heeft hem om 13.20 uur de onderhavige naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd.
2.4
Tegen het opleggen van deze naheffingsaanslag heeft belanghebbende vergeefs bezwaar bij de heffingsambtenaar en vergeefs beroep bij de Rechtbank aangetekend.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de onderwerpelijke naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of te dezen sprake is van ‘parkeren’ zoals de heffingsambtenaar betoogt, dan wel van ‘onmiddellijk laden en lossen’ zoals belanghebbende bepleit.
3.2
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslag.
3.4
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de – overeenkomstig artikel 139 van de Gemeentewet bekendgemaakte – Parkeerverordening 2013 van de gemeente Weesp (hierna: de Verordening) wordt onder ‘parkeren’ verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet, namelijk:
“het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.”
4.2
Artikel 2 van de Verordening luidt:
“Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de navolgende belastingen geheven:
a een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b (…)”
4.3
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1999, nr. 33286, ECLI:NL:HR:1999:AA2760, BNB 1999/257, volgt dat onder “onmiddellijk laden en lossen” dient te worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht (vgl. HR 10 juni 1975, nr. 67 757, NJ 1975/481 en HR 7 maart 2014, nr. 13/01494, ECLI:NL:HR:2014:445, BNB 2014/115).
4.4
Op de heffingsambtenaar rust de last feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting – zoals hier – aannemelijk te maken die voeren tot de conclusie dat sprake is van ‘parkeren’ in de zin van de Verordening.
4.5
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende zijn auto op 31 juli 2013 rond 13.20 uur aan de [a-straat] ter hoogte van nr. 42, heeft stilgezet op een parkeerplaats. Evenmin is tussen partijen in geschil dat ter zake van parkeren op die parkeerplaats parkeerbelasting is verschuldigd. Verder hecht het Hof geloof aan de verklaring van de heffingsambtenaar dat [B] enige tijd in acht genomen heeft alvorens hij de naheffingsaanslag uitschreef. Onder deze omstandigheden is in beginsel sprake van “parkeren” als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening.
4.6
Belanghebbende stelt zich echter op het standpunt dat sprake was van het laden en lossen van zaken.
4.7
Daarover heeft belanghebbende (in het bezwaarschrift) – samengevat en zakelijk weergegeven – verklaard dat hij de winkel van een in de nabijheid van de parkeerplaats gevestigde juwelier inging om een vraag te stellen. In aanvulling daarop heeft belanghebbende verklaard dat hij alleen gestopt was om een klok van 60 x 50 cm met een gewicht van ongeveer 15 kg op te halen. Ter zitting van de Rechtbank verklaarde belanghebbende verder, onder meer:
“Ik werd op zaterdag gebeld door de juwelier en kreeg het bericht dat de reparatie van mijn klok klaar was. Omdat ik er die dag niet aan toe kwam, ben ik op maandag bij de juwelier langsgegaan. Ik kon voor de deur parkeren. Toen ik binnenkwam bleek de klok niet aanwezig te zijn. (…) De klokkenmaker bleek niet te zijn geweest om mijn klok bij de juwelier te bezorgen.”
4.8
Daarmee staat naar het oordeel van het Hof vast dat belanghebbende met betrekking tot de klok geen activiteiten heeft verricht die kunnen worden aangemerkt als “het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is.”. Van een feitelijk inladen of uitladen van de klok is immers onder deze omstandigheden in het geheel geen sprake geweest. Dat belanghebbende meende dat de klok gereed was maakt dat niet anders. Het had op de weg van belanghebbende gelegen om zich – vooraf – zodanig te (laten) informeren dat hij op het gewenste tijdstip de betreffende klok ook feitelijk onmiddellijk had kunnen inladen. Ook het stellen van een vraag in de juwelierszaak kan niet als laden en lossen in voormelde zin worden aangemerkt.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op
7 mei 2015in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
mede te ondertekenen,
(M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op : 8 mei 2015.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.