ECLI:NL:GHARL:2015:3274

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
7 mei 2015
Zaaknummer
200.165.909
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2015 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de rechters R. van den Heuvel, M.L.H.E. Roessingh-Bakels en A. van Waarden. Het verzoek tot wraking werd ingediend door de verdediging van de verdachte, die zich zorgen maakte over de onpartijdigheid van de rechters na een incident tijdens de terechtzitting op 24 februari 2015. Tijdens deze zitting had de voorzitter van het hof, mr. R. van den Heuvel, zonder voorbehoud verklaard dat er geen sprake was van stelselmatige observatie van de verdachte, wat volgens de verdediging een indicatie was van vooringenomenheid. De verdediging voerde aan dat deze opmerking de indruk wekte dat het hof zich al een oordeel had gevormd over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de bewijsvoering, voordat het onderzoek was gesloten.

De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend. De gronden voor de wraking werden als zwaarwegend beschouwd, omdat de voorzitter van het hof zich al een oordeel had gevormd over de stelselmatige observatie, wat de verdachte de vrees gaf dat de rechters niet onpartijdig konden oordelen. De wrakingskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, maar dat uitzonderlijke omstandigheden kunnen leiden tot een ander oordeel.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking toegewezen, wat betekent dat de betrokken rechters niet langer in deze zaak kunnen optreden. De beslissing werd genomen door mr. H. Abbink, voorzitter, en de raadsheren R.F.C. Spek en J.P. Bordes, in aanwezigheid van griffier mr. W.B. Kok.

Uitspraak

Wrakingskamer

Parketnummer: 21-004613-14
Wrakingsnummer: W200.165.909
Uitspraakdatum: 2 april 2015
Beslissinggewezen op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door

[verzoeker]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adresgegevens].
De procedure
Bij brief van 4 maart 2015 is namens verzoeker om wraking verzocht van mrs. R. van den Heuvel, M.L.H.E. Roessingh-Bakels en A. van Waarden. Deze raadsheren hebben niet in de wraking berust en hebben te kennen gegeven niet de behoefte te hebben om te worden gehoord. De voorzitter, mr. Van den Heuvel, heeft in zijn brief van 11 maart 2015 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft ter zitting van 19 maart 2015 gehoord de raadsvrouw van verzoeker.
Ontvankelijkheid
Het incident dat tot de wraking heeft geleid heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 24 februari 2015, alwaar verdachte niet was verschenen en zijn raadsvrouw als gemachtigde het woord heeft gevoerd. Desgevraagd bij de behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoekers advocate aangevoerd dat zij zich naar aanleiding van het incident eerst wenste te bezinnen op wat haar te doen stond en overleg te plegen met haar cliënt alvorens een wrakingsverzoek in te dienen.
De wrakingskamer acht het verzoek, gelet ook op het bovenstaande, tijdig gedaan en ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het verzoek tot wraking
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek is - kort gezegd - het volgende aangevoerd.
Op de terechtzitting van 24 februari 2015 heeft de verdediging verzocht om getuigen te horen en om stukken aan het dossier toe te voegen, teneinde inzichtelijk te krijgen welke opsporingshandelingen precies zijn verricht bij het volgen van verzoeker om onder meer te kunnen beoordelen of in het voorbereidend onderzoek sprake is geweest van stelselmatige observatie en of daarbij de juiste wettelijke waarborgen in acht zijn genomen. De verdediging heeft op die terechtzitting betoogd dat de uitkomst van deze nadere onderzoekshandelingen zouden kunnen leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel tot bewijsuitsluiting. De voorzitter heeft na dat verzoek medegedeeld dat er geen sprake was van stelmatige observatie.
Deze - zonder enig voorbehoud gemaakte - opmerking van de voorzitter duidt er op dat het hof zich met betrekking tot de namens verzoeker geuite wens tot nader onderzoek naar de vraag of een bepaalde opsporingsmethode is ingezet en, zo ja, of dat op rechtmatige wijze is geschied, reeds een oordeel had gevormd voordat het onderzoek ter terechtzitting is gesloten. Dat levert een aanwijzing op voor het oordeel dat het hof jegens verzoeker een vooringenomenheid heeft gekoesterd dan wel dat bij verzoeker dienaangaande de gerechtvaardigde vrees is ontstaan, aldus de raadsvrouw.
De beoordeling van het verzoek tot wraking
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer stelt voorts voorop, dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen - de verzoeker onwelgevallige - (processuele) beslissingen van de zittingsrechter. Het behoort tot de normale taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure, (tussen)beslissingen te nemen over (onder meer) het al dan niet horen van getuigen en deskundigen. Grond voor wraking bestaat alleen als uit de beslissing, waaronder begrepen de motivering, zwaarwegende aanwijzingen als hiervoor omschreven kunnen worden afgeleid.
Namens verzoeker is op de terechtzitting van 24 februari 2015 aangevoerd dat verzoeker door de politie onrechtmatig stelselmatig is geobserveerd. De verdediging heeft betoogd dat voor die conclusie in het dossier een aanknopingspunt te vinden is. Om deze stelling verder te onderbouwen heeft de verdediging verzocht om een aantal getuigen te horen en een aantal stukken aan het dossier toe te voegen. De verdediging heeft opgemerkt dat indien verzoeker inderdaad stelselmatig is geobserveerd, er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel tot bewijsuitsluiting.
Na die verzoeken heeft het hof zich beraden. Na beraad heeft de voorzitter als beslissing van het hof - onder meer - het volgende medegedeeld:
“dat het hof van oordeel is dat er geen sprake was van stelselmatige observatie van verdachte vóór 27 maart 2014. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte de wijkagent en personen met oortjes in heeft gezien en dat hij het gevoel had dat hij werd gevolgd. Indien en voor zover verdachte politiemensen heeft gezien, dan was dit kennelijk ter ontmoediging van verdachte en was er toen naar het oordeel van het hof geen sprake van stelselmatige observatie als opsporingsmiddel.
Het verzoek om de verbalisanten, de teamleider van het targetteam en de ex-vriendin van verdachte als getuigen te horen, wordt afgewezen. Gelet op het vorenstaande wordt verdacht daardoor niet in het belang van zijn verdediging geschaad.”
In zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek heeft de voorzitter bevestigd dat het hof zich op het punt van de geponeerde stelselmatige observatie reeds een oordeel had gevormd.
De wrakingskamer overweegt dat het tot de taak van de rechter behoort om eerst na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting met het oog op de alsdan te nemen beslissingen
het beschikbare bewijsmateriaal mede uit een oogpunt van rechtmatigheid en betrouwbaarheid te waarderen (vgl. HR 2 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9920).
De hiervoor vermelde en zonder enig voorbehoud gegeven tussenuitspraak van het hof dat er geen sprake was van stelselmatige observatie, lijkt er op te duiden dat het hof zich met betrekking tot vraag of het openbaar ministerie ontvankelijk is dan wel het bewijsmateriaal ten bewijze van het tenlastegelegde toegelaten kan worden al een oordeel had gevormd voordat het onderzoek ter terechtzitting was gesloten.
De wrakingskamer is van oordeel dat, hoezeer ook niet bedoeld zal zijn om in de tussenuitspraak een eindoordeel te geven over de nog op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting te geven beslissing omtrent de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de bewezenverklaring, de verdachte op grond van de gegeven tussenuitspraak in redelijkheid wel vrees zou kunnen koesteren, dat de raadsheren reeds thans, en dus voortijdig, tot een overtuiging met betrekking tot deze eindbeslissingen zijn gekomen in deze strafzaak (vgl. Hof Arnhem 25 november 2002, ECLI:NL:2002:AF1034).
Dit levert een zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de raadsheren met betrekking tot dit punt jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren.
Het wrakingsverzoek is gegrond en zal daarom worden toegewezen.
BESLISSING
Het hof (wrakingskamer):
Wijst het verzoek tot wraking van mrs. R. van den Heuvel, M.L.H.E. Roessingh-Bakels en A. van Waarden toe.
Aldus gewezen door
mr. H. Abbink, voorzitter,
mrs. R.F.C. Spek en J.P. Bordes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.B. Kok, griffier,
en op 2 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.