Het hof oordeelt als volgt. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen was het IRS-rapport noodzakelijk omdat op 7 juli 2008 in kort geding was beslist dat Le Roux haar stelling, dat het faillissement van [de vennootschap] was veroorzaakt door verschuiving van winstgevende activiteiten naar Impala, onvoldoende had onderbouwd. Het was ook noodzakelijk om het onderzoek door IRS breed op te zetten en diepgaand te verrichten, gelet op de algemene onderzoeksvragen, die (naar gebleken) terecht gesteld werden. Door dit algemene onderzoek kwam aan het licht dat een sale-and-leaseback-overeenkomst geantedateerd was en is op basis daarvan het hiervoor omschreven aan [appellant] verweten onrechtmatig handelen vastgesteld. Dat dit onrechtmatig handelen nog niet in het IRS-rapport, maar later is uitgewerkt doet niet af aan de conclusie dat het noodzakelijk geacht moet worden voor Le Roux om dat rapport te laten uitbrengen.
Ter zake de omvang van de kosten geldt het volgende. In de inleidende dagvaarding heeft Le Roux haar vordering op drie grondslagen gebaseerd, te weten:
A. een vordering uit bestuurdersaansprakelijkheid tegen de Holding, [naam] en [appellant] omdat zij als bestuurders van [de vennootschap] lagere opbrengsten hebben verantwoord aan Le Roux dan feitelijk gerealiseerd en hogere importheffingen in rekening hebben gebracht dan feitelijk door [de vennootschap] afgedragen;
B. een vordering uit onrechtmatige daad jegens de Holding, [naam] en [appellant] wegens misbruik van identiteitsverschil om een vordering van Le Roux te ontlopen;
C. een vordering uit onrechtmatige daad jegens de Holding, [naam] en [appellant] omdat zij wisten of hadden moeten weten dat de door hen bewerkstelligde handelwijze van [de vennootschap] tot gevolg zou hebben dat [de vennootschap] niet aan haar betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen.
De vordering tegen de Holding en [naam] is bij vonnis van 14 december 2011 toegewezen op grondslag A, waarbij ook een bedrag van € 205.130,86 is toegewezen in verband met een ter zake door PwC uitgevoerd onderzoek naar aansprakelijkheid op basis van die grondslag. De vordering ter zake de kosten van het IRS-rapport was ook ingesteld tegen de Holding en [naam], maar is tegen hen afgewezen (in r.o.4.32 van het vonnis van 29 december 2010) aangezien het IRS-onderzoek geen betrekking had op grondslag A. Uiteindelijk heeft de vordering tegen [appellant] zich toegespitst op grondslag C en is de vordering tegen hem ook op die grondslag toegewezen. De kosten van het PwC-rapport worden niet gevorderd van [appellant], zodat de omvang van deze kosten in dit verband niet relevant is. In de omstandigheid echter dat in het IRS-rapport niet alleen aansprakelijkheid op basis van grondslag C, maar ook op basis van grondslag B wordt onderzocht en dat een relatief groot deel van het rapport aan het onderzoek op basis van grondslag B is gewijd ziet het hof aanleiding, anders dan de rechtbank, [appellant] aansprakelijk te houden voor slechts een deel van de kosten van het rapport, te weten € 30.000,- (ex aequo et bono).
Grief II gaat in zoverre op en de toewijzing zal aan het hiervoor overwogene worden aangepast.