Het hof overweegt als volgt.
In de eerste plaats dient in verband met het door [appellante] gevoerde verweer (hierboven onder 4.9.1. weergegeven) te worden vastgesteld wie als partij moet worden aangemerkt bij de consignatieovereenkomst, [de vennootschap] of [de directeur]. Daarbij komt het aan op hetgeen partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (volgens vaste jurisprudentie, HR 11 maart 1977, ECLI:HR: 1977:AC1877, NJ 1977,521, nadien veelvuldig herhaald). Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen behoort de aard van de overeenkomst, de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid van de opdrachtnemer en de context waarin partijen optraden.
In dit geval staat vast dat sprake is van een consignatieovereenkomst ter zake een kostbaar en uniek muziekinstrument, waarvan de verkoop bijzondere kennis en expertise vereist. [appellante] heeft de stellingen van [geïntimeerde] -kort samengevat- dat [de directeur] één van ’s werelds meest vooraanstaande en succesvolle handelaren in waardevolle strijkinstrumenten was, onder andere gespecialiseerd in Stradivarius-violen, niet of onvoldoende gemotiveerd betwist. Aangenomen kan daarom worden dat [appellante] en [de ex-echtgenoot] specifiek [de directeur] hebben aangezocht; hij beschikte immers over de expertise en contacten die nodig waren om de viool voor een zo hoog mogelijke prijs te verkopen. Uit de stukken, met name ook uit het als productie 29 bij de memorie van grieven overgelegde (onherroepelijke) strafvonnis blijkt voorts dat het bedrijf van [de directeur] een familiebedrijf was dat in de hoogtijdagen filialen had in New York, Chicago, Tokio, Seoul, Bremen, en Zürich. De hoofdvestiging van het bedrijf was sinds het eind van de jaren ’90 [de vennootschap] in Wenen, waar zich ook de safe bevond, waarin de kostbare instrumenten bewaard werden. [de directeur] was directeur van [de vennootschap] .
Het strafvonnis luidt voorts onder meer als volgt:
“(…) Prof. Mag. [de directeur] war an den angeführten [de directeur]-Gesellschaften (…) als Alleingesellschafter beteiligt und auch als deren Geschäftsführer tätig. Prof. [de directeur] konnte ohne Weisungsgewalt oder Kontrolle eines Dritten den Betrieb dieser Unternehemen führen. Dadurch kam es zur Vermischung der grundsätzlich zu trennenden Sphären der [de directeur]-Gesellschaften und der persönlichen Sphäre von prof. [de directeur]. Es war auch den diversen Geschäftspartnern nicht von vornherein erkennbar, mit welcher der [de directeur] Firmen oder mit Prof. [de directeur] persönlich sie eine Geschäftsbeziehung eingehen würden. Es wurde auch Briefpapier verwendet, auf dem alle Firmen angeführt und grundsätzlich Schriftstücke nur mit "Prof. [de directeur]”gezeichnet wurden, sodass auch im Schriftverkehr eine klare Zuordung nicht möglich war.(…)”.
Uit de bovenstaande feiten en omstandigheden leidt het hof af dat [de directeur] de wederpartij van [appellante]/[de ex-echtgenoot] was bij de consignatieovereenkomst. Het feit dat onder de handtekening op de consignatieovereenkomst en in de overeenkomst zelf [de vennootschap] is vermeld doet daar niet aan af. Zoals uit het citaat uit het strafvonnis volgt en ook blijkt uit het hiervoor onder 3.4 weergegeven stuk (waarin de vennootschap in Berlijn als partij wordt vermeld) werd in het bedrijf van [de directeur] geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen de transacties van de verschillende vestigingen en van [de directeur] privé. Uit de e-mail-correspondentie die is overgelegd als productie 16 en 17 bij memorie van antwoord blijkt dat [appellante] dat onderscheid ook niet maakte.
De conclusie luidt dan ook dat [de directeur] als partij moet worden aangemerkt bij de consignatieovereenkomst.
Bovendien geldt nog het volgende. Hierna wordt geoordeeld dat van stille consignatie sprake is. Ook indien aangenomen zou moeten worden dat de consignatieovereenkomst met [de vennootschap] is gesloten geldt dat deze GmbH de eigendom van de viool ook eerst aan [de directeur] in privé mocht leveren, waarna deze de viool kon doorverkopen aan [geïntimeerde]; gelet op de verhoudingen binnen het bedrijf van [de directeur] gebeurde dit veelvuldig en kan dit ook in dit geval gebeurd zijn. Ook in dat geval is van onbevoegdheid van [de directeur] geen sprake.