ECLI:NL:GHARL:2015:2108

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
200.112.146
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op non-conformiteit en bedrog bij kunstkoop

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de koop van sculpturen van de kunstenaars Degas en Zorn. De appellant, wonende in Nederland, heeft de sculpturen via een veilinghuis gekocht van de geïntimeerde, die in Zwitserland woont. De appellant stelt dat de sculpturen niet voldoen aan de koopovereenkomst omdat ze vervalsingen zijn. Het hof heeft in een tussenarrest vastgesteld dat de appellant recht had op bewijs dat hij bij de aankoop had gevraagd naar de provenance van de sculpturen en dat het veilinghuis bevestigend had geantwoord. De appellant heeft vervolgens bewijs geleverd door getuigenverklaringen en e-mailcorrespondentie, waaruit blijkt dat hij informatie over de authenticiteit van de sculpturen had opgevraagd en dat deze informatie nooit is verstrekt. Het hof concludeert dat de appellant mocht verwachten dat de sculpturen authentiek waren, en dat de niet-authenticiteit van de sculpturen een tekortkoming in de overeenkomst vormt. Hierdoor was de appellant bevoegd om de koopovereenkomst te ontbinden en terugbetaling van de koopprijs te eisen. De vordering met betrekking tot de sculptuur van Zorn werd echter afgewezen, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij aan zijn onderzoeksplicht had voldaan. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellant in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.112.146
(zaaknummer rechtbank Utrecht 316226)
arrest van de tweede kamer van 24 maart 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. R.S. Schouten,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [plaatsnaam] (Zwitserland),
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. Ph.W.M. ter Burg.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 25 februari 2014 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de beslissing op het verzoek ex artikel 31 Rv van 13 mei 2014;
- de akte overlegging producties van [geïntimeerde], met producties 16, 17 en 18;
- de akte overlegging producties van [geïntimeerde], met producties 19, 20 en 21;
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor op 23 mei 2014;
- de akte overlegging producties van [geïntimeerde], met producties 22 tot en met 25;
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor op 3 juli 2014;
- de memorie na enquête tevens akte houdende aanvullende gronden van [geïntimeerde];
- de memorie na enquête tevens antwoordakte aanvulling gronden van [appellant].
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Ter verdere beoordeling staat de vraag of de sculpturen van Degas en Zorn, die [geïntimeerde] via [het veilinghuis] van [appellant] heeft gekocht, al dan niet beantwoorden aan de koopovereenkomst. Daarbij moet ervan worden uitgegaan dat uit nader onderzoek is gebleken dat beide sculpturen vervalsingen zijn (zie rov. 4.10 en 4.19 van het tussenarrest). Het geschil spitst zich toe op de vraag of [geïntimeerde] mocht verwachten dat het om authentieke werken van Degas en Zorn zou gaan. Op grond van hetgeen in rov. 4.14 van het tussenarrest is overwogen, is [geïntimeerde] toegelaten te bewijzen dat hij aan [het veilinghuis] heeft gevraagd of er ten aanzien van de onderhavige sculpturen van Degas en Zorn provenance beschikbaar was en dat [het veilinghuis] hierop bevestigend heeft geantwoord en heeft meegedeeld dat deze later aan [geïntimeerde] zou worden overhandigd, en/of andere feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [geïntimeerde] mocht verwachten dat het om authentieke werken van Degas en Zorn zou gaan.
2.2
Ter uitvoering van het tussenarrest heeft [geïntimeerde] drie aktes genomen om schriftelijke stukken in het geding te brengen. Daarnaast heeft hij zichzelf, zijn echtgenote [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen doen horen. [appellant] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid van contra-enquête. Voor de bewijswaardering is van belang dat [geïntimeerde] als partijgetuige is gehoord, zodat zijn verklaring over de door hem te bewijzen feiten slechts beperkte bewijskracht heeft (artikel 164 lid 2 Rv).
2.3
Het hof zal eerst weergegeven wat uit de door [geïntimeerde] overgelegde stukken blijkt over de gang van zaken rondom de aankoop van beide sculpturen. Het begint met een e-mail van [geïntimeerde] aan [het veilinghuis] van 29 juli 2010 om 12.57 uur, waarin [geïntimeerde] schrijft (productie 16):
“I have visited your website and can see the figure of Degas. I want to hear about it still for sale, and the provenience for the work. Which book is it mentioned and it is approved. I have the option to visit you next Wednesday.”
Daarop volgt een e-mail van [naam] namens [het veilinghuis] aan [geïntimeerde], van 29 juli 2010 om 18.25 uur, waarin hij antwoordt (vervolg productie 16):
“Die Skulptur ist vor 22 Jahren durch den Sammler dieser Kollektion ‘Alvarez’ angekauft von den Sammler und Kunsthändler [bedrijfsnaam] in Belgien. Die Skulptur hat den Titel “Danseuse regardant la plante de son pied droit”.
Die Skulptur ist signiert “Degas” und versehen mit den Gießerstempel von “Cire perdue A/A/ Hebrard”(Lugt 658) und nummeriert 40-M.
Die Höhe der Skulptur ist 45,8 cm.
Die Skulptur ist gelistet im Cataloque Raisonnée van [naam].
Im Rückgespräch mit die Familie des verstorbenen Sammler kann ich Ihnen die Skulptur anbieten für € 55.000. (exklusive 26% Auktionsprovision)
Ich könnte am Mittwoch einige Termine verschieben und mit Ihnen ein Treffen vereinbaren. (…)”
Nadat de koop op 30 juli 2010 is gesloten en de sculpturen op 9 augustus 2010 bij [geïntimeerde] zijn afgeleverd, volgt nog een e-mailwisseling tussen [geïntimeerde] en [naam] (productie 19).
In dat kader schrijft [geïntimeerde] op 16 augustus 2010 aan [naam]:
“(…) I have not received the letter from you yet regarding documentation of Degas. (…)
[naam] antwoordt per e-mail van 17 augustus 2010 aan [geïntimeerde]:
“I have become an Email from a client in Switzerland. He has became an envelope with your documents. My have send this envelope to the wrong address. The client will send the envelope back to me and I will send it now to your address by myself.”
Bij de overgelegde stukken bevinden zich ten slotte drie bladzijden die [geïntimeerde] uiteindelijk via [het veilinghuis] heeft ontvangen. Het betreft het titelblad en twee pagina’s uit de uitgave “Degas’s Complete Sculpture, Catalogue Raisonné” van [naam] (onderdeel van productie 16).
2.4
De getuigen hebben over voormelde gang van zaken het volgende verklaard.
[geïntimeerde]:
Op uw vraag wat ik bedoel met het woord provenience in mijn e-mail aan [het veilinghuis] van 29 juli 2010 verklaar ik dat ik daarmee bedoel de geschiedenis van het beeld, wanneer het door wie is aangekocht. Ook bedoel ik daarmee de eventuele verklaring over het beeld van een expert. Na die mail heb ik contact gekregen met [naam]. (…) In zijn e-mail van 18.25 uur heeft hij geschreven wat hij op het punt van provenance voor handen had. Als u mij vraagt of dat voor mij ook de provenance was waar ik naar op zoek was, dan zeg ik nee. Ik had iets betrouwbaarders nodig. Een dag later was er een telefoongesprek met [naam]. Hij heeft mij toen verteld dat er stukken waren over de aankoopgeschiedenis van het beeld. Er was een inkoopfactuur met betrekking tot de aankoop in België. Die zou ik van hem krijgen. Hij vertelde ook dat hij een verklaring had van de expert [naam]. Hij heeft mij dat gezegd tijdens een telefoongesprek op 29 of 30 juli. [naam] was de expert voor het werk van Degas. Wij hebben het er verder over gehad dat ik het beeld kon bekijken. Normaal gesproken doe je dat voorafgaand aan de veiling, maar dit was erna. Hij vertelde mij dat hij in verband met andere zaken naar Zwitserland zou komen en dat hij dus naar Zurich zou kunnen afreizen. (…) Onze ontmoeting heeft plaatsgevonden begin augustus 2010 op een zaterdagmorgen. Het klopt dat ik de beelden toen al had gekocht. In de catalogus werden de beelden immers als echt aangeboden en ik zou de provenance krijgen, dat wil zeggen de aankoopfactuur uit België en de verklaring van [naam]. Dat was voor mij voldoende om tot aankoop over te gaan. [naam] arriveerde kort na mijn vrouw en mij. (…) Hij had catalogi bij zich (…). Later opende hij de zilveren koffers waarin de beelden zaten. Ik heb toen de stempels bekeken. In mijn opinie zagen de beelden er echt uit. Tijdens deze bespreking heb ik [naam] gevraagd om de provenance. Hij vertelde me dat hij die niet had meegenomen omdat de verkoper de provenance had teruggenomen omdat de beelden niet waren verkocht tijdens de veiling. Hij zegde echter toe dat hij de stukken per post zou toesturen. Ik vond dat prima. Ik had immers al betaald. De beelden zijn toen aan ons overhandigd (…). In de periode daarna heb ik diverse keren telefonisch contact met [naam] gehad (…). Bij een van die gelegenheden zei hij: ik heb het gestuurd. Maar er gebeurde niets. Ik heb daarover gebeld maar kreeg geen contact. Toen heb ik mijn mail gestuurd van 16 augustus die als productie 19 is overgelegd. Ik meldde hem dat ik de brief nog niet had ontvangen. [naam] antwoordde mij een dag later. Hij zou de envelop bij vergissing aan een andere klant in Zwitserland hebben gestuurd. Hij zou een en ander regelen, maar dat kon dus nog even duren. Op 24 augustus liet hij mij weten dat hij de betreffende stukken opnieuw had verstuurd. In de envelop die ik daarna ontving zat echter alleen een kopie uit een boek van [naam]. (…) De foto’s die daar opstaan tonen bovendien een ander beeld. Een begeleidende brief zat er niet bij. De inkoopfactuur uit België ook niet. (…) Het andere beeld dat ik had gekocht was van Zorn. (…) Over Zorn en provenance heeft [naam] mij niets gezegd. Het ging alleen over de Degas.
Op de vraag van mr. de Ranitz wat ik verwachtte te ontvangen per post antwoord ik: de inkoopfactuur uit België van 20 tot 25 jaar oud en een verklaring van [naam] dat dit beeld was geaccordeerd. Dat verwachtte ik op basis van ons telefoongesprek van 29 of 30 juli 2010. Tijdens onze bespreking in Zurich is alleen het woord provenance tussen ons gebruikt, de invoice en de verklaring van [naam] zijn niet met zoveel woorden genoemd. Op een vraag van mr. ter Burg antwoord ik dat ik geen algemene verklaring van [naam] verwachtte, maar een verklaring die specifiek betrekking had op het door mij aangekochte beeld met serienummer 40m. Onder provenance versta ik niet een kopie uit een boek.
[getuige 1]:
Het klopt dat ik er bij was tijdens een bespreking met [naam] in een hotel in Zurich. (…) Hij had de beelden bij zich in koffers die naast hem stonden. Ik kan me nog herinneren dat [geïntimeerde] aan [naam] iets heeft gevraagd over provenance. [naam] zei daarover dat het geen probleem was. Hij had het en zou het over de post sturen. (…) Als u mij vraagt of ik wist wat er met provenance bedoeld werd dan zeg ik u dat ik daar wel een idee over had. [geïntimeerde] en ik hadden namelijk van tevoren besproken wat we daar zouden doen. We zouden de beelden krijgen en de provenance. In de weken daarna hebben [geïntimeerde] en ik gewacht op de stukken maar die kwamen niet. (…)
[getuige 2]:
Rond 2010 is mijn veilingbedrijf [bedrijfsnaam] gefailleerd. Dat bedrijf heb ik 22 jaar geleid. Toen mijn zoon na het faillissement een nieuw veilingbedrijf onder de naam [het veilinghuis] had opgericht, ben ik hem gaan helpen en begeleiden. Ik hielp hem met de voorbereiding van catalogi en andere werkzaamheden die bij het veilingbedrijf kwamen kijken. (…) Wij kenden [appellant] sinds jaar en dag. Hij heeft in de tijd van [bedrijfsnaam] wel eens iets via ons aangekocht en verkocht. Hij behoorde tot onze clientèle. Rond het faillissement was er al sprake van dat hij zijn verzameling zou gaan verkopen. Toen mijn zoon zijn bedrijf startte, hebben wij hem kenbaar gemaakt dat hij die verzameling via mijn zoon kon veilen. Ik ben belast geweest met het samenstellen van de catalogus van deze verzameling. (…) De informatie die nodig is voor de provenance en pedigree zijn mij ter hand gesteld. Als het gaat om kostbare objecten, ga je uit van wat je aan papieren hebt. Onder pedigree versta ik alle papieren die met het object te maken hebben, zoals aankoopbewijzen, certificaten, verklaringen van experts en rapporten. Onder provenance versta ik alle voorhanden zijnde informatie over voorafgaande aankoop tot aan de gieterij toe, als dat mogelijk is. Met betrekking tot het Dansende meisje van Degas heeft [appellant] mij ten behoeve van de beschrijving in de catalogus verteld dat het beeld destijds is gekocht door de vorige eigenaar bij een kunsthandelaar in België voor een bedrag van 80.000 gulden. Dat was volgens [appellant] zwart betaald. Ik heb aan de hand van die informatie research gedaan en vastgesteld dat het ging om een erkende kunsthandelaar en dat bedragen in die orde van grootte in die tijd – ik meen dat het in de jaren 60 of 70 was – betaald werden voor echte beelden van deze soort. [appellant] heeft mij ook verteld dat daar papieren van waren en dat ik die later zou krijgen. Deze informatie heb ik op enig moment doorgemaild aan [geïntimeerde]. De koper wilde informatie dus stelde ik mij in verbinding met de verkoper. Wat ik aan informatie heb ontvangen, heb ik doorgestuurd per e-mail aan [geïntimeerde]. (…) De informatie die wij hadden over de aankoop in België kun je ook onder provenance scharen. U houdt mij voor dat er ook nog informatie is uitgewisseld over een boek van [naam]. In dat boek staat het beeld waar het hier over gaat. Er zijn van dat beeld verschillende afgietsels gemaakt. Een foto van zo’n afgietsel staat in dit boek. Daar hebben we de beschrijving voor de catalogus ook uit overgenomen. Wij hebben een en ander zelf in dit boek opgezocht, tezamen met alle papieren en stukken. Met betrekking tot de verzameling heeft [appellant] ons ook een mooie kopie gegeven van de foto van het beeld uit het boek van [naam]. (…) De betreffende foto uit het boek van [naam] kreeg ik samen met veel catalogi uit de jaren 70. (…) Het boek heb ik zelf bij de foto gezocht om te kijken of het klopte.
[geïntimeerde] meldde zich bij mij na de veiling en vroeg of het beeld nog beschikbaar was. Ik bevestigde dat. Het beeld was alweer terug bij [appellant]. [geïntimeerde] en ik kwamen er met de prijs niet helemaal uit want hij bood minder dan de limiet die ik van [appellant] had gekregen. Daarom heb ik toen gecorrespondeerd met [appellant] of het kon voor de door [geïntimeerde] genoemde prijs. In diezelfde fase vroeg [geïntimeerde] mij om nadere informatie rondom het beeld. Ik heb die vragen weer doorgeleid naar [appellant]. Ik fungeerde als doorgeefluik. Als u mij mijn e-mail van 29 juli 2010 laat zien die als productie 16 door [geïntimeerde] is overgelegd, dan kan ik u bevestigen dat dit de informatie is die ik als doorgeefluik heb doorgegeven aan [geïntimeerde]. Er is heel weinig informatie naar [geïntimeerde] doorgespeeld. [geïntimeerde] was uit op een koopje. Hij bezat een groot aantal impressionisten die ik beoordeel als derde, vierde, vijfde kwaliteit. Zoals ik het zie, kocht hij kunst voor de sier. Dat was mijn indruk. Hij was geen kenner. Die indruk heb ik opgedaan toen ik [geïntimeerde] ontmoette in Zwitserland voor de overdracht van de beelden. Nadat de koop tot stand was gekomen omdat [appellant] had ingestemd met de lagere prijs van [geïntimeerde], heeft [geïntimeerde] het geld overgemaakt. Ik ben de beelden zelf naar Zwitserland gaan brengen (…). Mijn ontmoeting met [geïntimeerde] vond plaats in een hotel. Daar was ik alleen. [geïntimeerde] zat daar met een jonge schone. Wat mij betreft had hij meer oog voor haar dan voor de beelden. Die zijn heel kort even uit de koffer gehaald, maar gingen er meteen weer in terug. (…) Voor een Degas was dit een hele mooie prijs, de marktprijs voor een Degas lag in die tijd tussen de €180.000 en de €300.000. Als je dan voor zo’n prijs koopt, dan verwacht je dan dat de koper een expert meeneemt die het nog eens bekijkt. (…) [geïntimeerde] heeft tijdens onze ontmoeting in Zwitserland nog gevraagd of ik de papieren bij me had over de aankoop van het beeld in België. Ik heb hem toen gezegd dat ik die van [appellant] toegestuurd zou krijgen en ze dan naar [geïntimeerde] zou doorsturen. Naderhand heb ik [appellant] nog een paar keer om die stukken gevraagd maar ik heb niets ontvangen. [geïntimeerde] heeft mij er ook nog een paar keer over gemaild maar dat heeft tot niets geleid. Als u mij vraagt of ik nog iets naar [geïntimeerde] heb opgestuurd, antwoord ik ontkennend. Als u mij voorhoudt dat [geïntimeerde] hier heeft verklaard dat hij wel degelijk een envelop van mij heeft ontvangen, dan zeg ik u dat het dan misschien kopieën waren maar in ieder geval geen aankoopbewijs en dat is waar het om ging. (…)
U attendeert mij op mijn brief van 19 februari 2011 aan [appellant] die als productie 25 door [geïntimeerde] in het geding is gebracht en meer specifiek op bladzijde 2 onder d. Daarin heb ik genoteerd dat [appellant] mij bij verschillende gelegenheden heeft gezegd dat de bronzen beelden die wij voor hem in de veiling hadden, zijn gekeurd door een expert – ik meen een vriend van hem – die ook als consultant voor [bedrijfsnaam] heeft gewerkt in die tijd. Ondanks mijn vragen heeft [appellant] mij nooit de naam van deze expert genoemd en heb ik dus ook geen contact met hem kunnen zoeken. Ik ben er vanuit gegaan dat het Dansende meisje ook door deze expert is bekeken want dat was het duurste beeld dat van de verzameling deel uitmaakte. (…) Voor de veiling was dit belangrijke informatie als het gaat om provenance en pedigree. Als u mij vraagt of ik dit heb doorgegeven aan [geïntimeerde], dan antwoord ik u dat ik het 100% zeker aan [geïntimeerde] heb doorgegeven. (…) Als dat niet per e-mail is gebeurd, dan wel per telefoon. Wij hebben diverse keren contact gehad over provenance. Het gesprek zelf of de e-mail waarin dit is doorgegeven, kan ik mij niet herinneren.
(…) Wanneer ik precies heb gevraagd naar de aankooppapieren weet ik niet meer, maar dat dat gebeurd is, is zeker. (…) Ik wilde ze dus graag hebben en dat heb ik [appellant] ook gezegd. Die heeft telkenmale toegezegd dat ik ze zou krijgen en dat heb ik weer doorgegeven aan [geïntimeerde]. (…) De richtprijs was indertijd behoorlijk lager dan de marktwaarde die ik eerder in mijn verklaring heb genoemd. Als veilingmeester stel je de richtprijs in verhouding tot de marktwaarde soms naar beneden en soms naar boven bij. Dat is afhankelijk van de markt op dat moment. In dit geval heb ik aansluiting gezocht bij de limietprijs die [appellant] voor het beeld wilde hebben en die hij zelf heeft bepaald. Ik ben aan de veilige kant gaan zitten omdat dit niet materie is waar ik heel erg goed in thuis ben. (…) Wanneer u mij voorhoudt dat [geïntimeerde] heeft verklaard dat ik zou hebben gezegd dat er een verklaring van [naam] was, specifiek voor dit beeld, dan zeg ik u dat dat niet klopt. Ik kan me ook niet herinneren dat ik dat heb gezegd. Als zo’n verklaring er zou zijn geweest, dan zou ik dat zeker hebben vermeld in de catalogus. (…)
2.5
Zoals uit de geciteerde stukken en getuigenverklaringen blijkt, heeft [geïntimeerde] vóór het sluiten van de koopovereenkomst via e-mail en telefonisch contact met medewerkers van [het veilinghuis] over de aangeboden sculptuur van Degas gehad. [geïntimeerde] en [naam] verklaren beide dat [geïntimeerde] in dat stadium ook naar verdere documentatie over deze sculptuur heeft gevraagd. Uit hun verklaringen volgt dat [naam] heeft laten weten dat er inderdaad informatie was over de aankoopgeschiedenis, dat er ook een verklaring was van een expert en dat [geïntimeerde] deze gegevens toegestuurd zou krijgen. Hun verklaringen lopen er alleen over uiteen welke expert werd bedoeld: [geïntimeerde] heeft kennelijk begrepen dat het om de meergenoemde [naam] zou gaan, [naam] zegt dat dit niet juist is en dat hij heeft doorgegeven wat hij van [appellant] had begrepen, namelijk dat de sculpturen waren gekeurd door een bevriende expert die ook voor [bedrijfsnaam] had gewerkt. Het hof ziet geen reden om aan dit verschil verdere betekenis te hechten, nu het denkbaar is dat [geïntimeerde] [naam] op dit punt eenvoudigweg verkeerd heeft begrepen. Uit de verklaringen van alle drie de getuigen blijkt verder dat [geïntimeerde] bij de aflevering van de sculpturen ook naar de toegezegde provenance heeft gevraagd en dat [naam] toen (opnieuw) heeft gezegd dat deze nog zou komen. Blijkens de getuigenverklaringen van [geïntimeerde] en [naam] heeft [geïntimeerde] daarna ook nog (bij herhaling) naar deze informatie gevraagd, wat ook uit de e-mailcorrespondentie naar voren komt. Uit hun verklaringen volgt dat de bedoelde informatie nooit is gekomen; de bladzijden uit de [naam]-catalogus die [geïntimeerde] uiteindelijk heeft ontvangen, kunnen volgens hen niet als zodanig worden beschouwd. Over de prijs heeft alleen [naam] iets verklaard. Uit zijn verklaring blijkt dat [geïntimeerde] een lager bedrag bood dan de minimumprijs die [appellant] aan [het veilinghuis] had doorgegeven. [naam] heeft daarom contact opgenomen met [appellant], die met de lagere prijs heeft ingestemd. Niet blijkt dat partijen verder over de (redenen voor de) vraagprijs hebben gesproken. [naam] verklaart weliswaar dat de richtprijs aanzienlijk lager was dan de marktprijs voor werken van Degas, maar hij geeft zelf ook al aan dat de reden daarvoor diffuus was; het was de limietprijs die [appellant] voor het werk wilde hebben. Verdere conclusies voor de onderhavige vraag kunnen hieraan niet worden verbonden.
Uit de eigen verklaring van [geïntimeerde] blijkt ten slotte dat het in de contacten met [het veilinghuis] alleen over de sculptuur van Degas is gegaan. Over Zorn is in dit kader kennelijk niet gesproken.
2.6
De getuigenverklaringen zijn naar het oordeel van het hof voldoende consistent en vinden op essentiële punten bevestiging in de overgelegde correspondentie. Het hof ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen. De eerder in het geding gebrachte e-mail van [appellant] aan [naam] van 8 augustus 2010 (productie 1 bij memorie van grieven) maakt deze verklaringen ook niet onaannemelijk. [appellant] schrijft hierin kort gezegd dat hij aan de hand van de signatuur, het gietstempel en de kenmerken van het beeld destijds bij de aankoop ervan is uitgegaan dat de Degas echt is, en vermeldt daarbij dat hij geen expert is. Dat hij dit op de genoemde datum aan [naam] liet weten, doet niet af aan de getuigenverklaringen die inhouden dat [geïntimeerde] voor de koop wel om nadere documentatie had gevraagd en [naam] had toegezegd dat hij deze zou krijgen. Het bericht maakt ook niet onwaarschijnlijk dat [naam] [appellant] daarna nog wel om meer gegevens heeft gevraagd, zoals [naam] heeft verklaard. In het feit dat tussen [naam]/[het veilinghuis] en [appellant] een geschil is ontstaan, zoals [appellant] in zijn memorie na enquête uiteenzet, ziet het hof ook geen reden om aan de getuigenverklaring van [naam] over zijn contacten met [geïntimeerde] geen geloof te hechten.
2.7
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat [geïntimeerde] aan [het veilinghuis] heeft gevraagd of er ten aanzien van de sculptuur van Degas provenance beschikbaar was en dat [het veilinghuis] hierop bevestigend heeft geantwoord en heeft meegedeeld dat deze later aan [geïntimeerde] zou worden overhandigd. Over de prijs hebben zij kennelijk geen bijzonderheden besproken. Niet in geschil is dat [het veilinghuis] bij deze gelegenheid als vertegenwoordiger van [appellant] optrad, zodat haar verklaringen in dit kader moeten worden toegerekend aan [appellant].
Het voorgaande brengt mee dat het hof voorbij gaat aan de stelling van [appellant] dat hij, naar aanleiding van de door [geïntimeerde] getoonde interesse in de aangeboden werken en vragen over de authenticiteit ervan, aan [naam] heeft doorgegeven dat deze kunstobjecten een provenance ontberen, dat [naam] deze informatie aan [geïntimeerde] heeft gecommuniceerd en dat [geïntimeerde] daarmee genoegen heeft genomen. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde], gezien zijn herhaalde vraag naar de provenance en de verzekering van [naam] ([het veilinghuis] namens [appellant]) dat hij deze nog zou krijgen, aan zijn onderzoeksplicht op dit punt voldaan. Voor verder onderzoek behoefde hij, gezien de omschrijving van de sculpturen in de verkoopbrochure die op zichzelf op echtheid wees, de substantiële prijs die voor deze sculptuur werd gevraagd en de verhouding tussen partijen, geen aanleiding te zien. Dat wordt niet anders als rekening wordt gehouden met het feit dat [het veilinghuis] nog maar kort bestond en niet op één lijn kan worden gesteld met grote veilinghuizen als Sotheby’s en [bedrijfsnaam].
Naar het oordeel van het hof mocht [geïntimeerde] onder deze omstandigheden dan ook verwachten dat het bij de gekochte sculptuur om een echt werk van Degas ging. Nu moet worden aangenomen dat de sculptuur een vervalsing is, betekent dit dat het afgeleverde in zoverre niet aan de overeenkomst beantwoordt. Op grond daarvan was [geïntimeerde] bevoegd de koopovereenkomst ten aanzien van deze sculptuur te ontbinden en terugbetaling van de koopprijs en vergoeding van gemaakte kosten te verlangen. Grief IV in het principaal hoger beroep, die tegen het desbetreffende oordeel van de rechtbank is gericht, faalt derhalve. Op het beroep op bedrog, dat [geïntimeerde] bij memorie na enquête heeft gedaan, behoeft het hof in zoverre niet meer in te gaan, omdat dit niet kan leiden tot een ander resultaat.
2.8
Grief V in het principaal hoger beroep heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft daarom verder geen bespreking.
2.9
Ten aanzien van de sculptuur van Zorn - waarover het in het incidenteel hoger beroep gaat - is het hiervoor bedoelde bewijs niet geleverd. Wat dit betreft is dus niet gebleken dat [geïntimeerde] aan de op hem rustende onderzoeksplicht heeft voldaan. Gelet daarop mocht [geïntimeerde] niet zonder meer verwachten dat deze sculptuur een authentiek werk van de genoemde kunstenaar was. Dit betekent dat niet kan worden geoordeeld dat het geleverde niet aan de overeenkomst beantwoordt, enkel omdat het geen authentiek werk blijkt te zijn. Voor ontbinding van de koopovereenkomst bestond wat deze sculptuur betreft dus geen grond. De op deze ontbinding gebaseerde vordering van [geïntimeerde] is daarom niet toewijsbaar.
2.1
De vraag is dan nog of de vordering wat dit betreft wel toewijsbaar is op de door [geïntimeerde] bij memorie na enquête aangevoerde grondslag dat sprake is geweest van bedrog.
Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval. [geïntimeerde] heeft in dit verband allereerst gewezen op de getuigenverklaring van [naam], inhoudende dat [appellant] heeft gezegd dat het beeld van
Degasdoor de vorige eigenaar bij een kunsthandelaar in België is gekocht, dat hij papieren daarvan had en dat [naam] deze zou krijgen. Uit het feit dat [appellant] tot nu toe heeft nagelaten deze papieren aan [naam] of [geïntimeerde] te verstrekken, leidt [geïntimeerde] af dat [appellant] deze papieren simpelweg niet heeft. Naar het oordeel van het hof kan hieruit echter hoe dan ook geen bedrog bij het aanbieden van de sculptuur van
Zornworden afgeleid.
[geïntimeerde] heeft verder betoogd dat uit de verklaring van [naam] blijkt dat een groot deel van de door [appellant] aangeboden kunstverzameling (waarvan de onderhavige sculpturen onderdeel zijn) niet authentiek was. Voorts heeft hij gewezen op de verklaring van [naam] dat [appellant] hem voorafgaand aan de veiling verzocht een verklaring te ondertekenen waarin stond dat [appellant] niet verantwoordelijk was voor de echtheid van de objecten en dat alle kunstobjecten die retour zouden worden gestuurd door de kopers van deze veiling geheel voor risico van [het veilinghuis] zouden komen. Voor de vergaande conclusies die [geïntimeerde] hier trekt, biedt de verklaring van [naam] naar het oordeel van het hof echter onvoldoende steun. Het hof leest in de verklaring van [naam] niet dat een groot deel van de aangeboden kunstverzameling niet authentiek is (laat staan waaruit dat blijkt). [naam] verklaart wel dat hij zich door [appellant] gebruikt voelde en dat het document dat [appellant] hem ter ondertekening voorlegde hem te denken gaf. Meer concrete gegevens over de status van de aangeboden werken heeft hij echter niet verstrekt. In de overgelegde correspondentie tussen [naam] en (de advocaat van) [appellant] (productie 22 tot en met 25) is wel te lezen dat [naam] klaagde over het grote aantal geannuleerde aankopen uit de geveilde collectie, maar verdere gegevens daarover worden ook hierin niet of nauwelijks verstrekt. De (door [appellant] betwiste) stelling dat een groot deel van de kunstverzameling niet authentiek was, acht het hof dan ook onvoldoende onderbouwd. Daar komt nog bij dat bedrog veronderstelt dat iemand een ander willens en wetens misleidt (zie artikel 3:44 lid 3 BW). Dat [appellant] wist van het gestelde gebrek, maar desondanks heeft doen voorkomen alsof het authentieke kunstwerken waren, kan uit de gegevens waarop [geïntimeerde] zich beroept niet worden afgeleid. Voor vernietiging van de koopovereenkomst wegens bedrog ziet het hof daarom geen grond.

3.Slotsom

3.1
De grieven in het principaal hoger beroep falen. De grief in het incidenteel hoger
beroep is weliswaar terecht voorgesteld, maar kan niettemin niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof zal dit vonnis dan ook bekrachtigen. De restitutievordering van [appellant] is bij deze uitkomst niet toewijsbaar.
3.2
[appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep. Deze kosten zullen aan de zijde van [geïntimeerde] worden vastgesteld op:
- griffierecht € 666,-
- getuigentaxen nihil
- salaris advocaat € 8.155,- (5 punten x appeltarief IV, € 1.631,- per punt).
3.3
Nu beide partijen in het incidenteel hoger beroep voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten in zoverre worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 23 mei 2012;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 666,- voor verschotten en op € 8.155,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
compenseert de kosten van het incidenteel hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, L.M. Croes en A.S. Gratama en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2015.