Uitspraak
1.[X 1],
2. [X 2],
3. [X 3],
[appellanten],
[Y],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de memorie van antwoord in incidenteel appel.
(…) bij arrest(en):
(…) te vernietigen het vonnis van de rechtbank Groningen d.d. 27 februari 2008 en wel voor zover in dat vonnis [Y] is veroordeeld om aan [appellanten] te betalen een bedrag van € 692,35 en € 112,21, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de respectieve factuurdata tot de dag van volledige betaling en deze vorderingen volledig af te wijzen en [X 2] te veroordelen om aan [Y] terug te betalen al hetgeen [Y] uit hoofde van het vonnis van de rechtbank Groningen van 27 februari 2008 heeft voldaan, met vermeerdering van de wettelijke rente vanaf de dag der betaling tot aan de dag der volledige terugbetaling;
3.De feiten
Factuur [nummer 3] d.d. 13 oktober 1999 ten bedrage van f 288,05;
"Hierbij deel ik U mede dat wij niet accoord kunnen gaan met de nota's die wij op 19 november hebben ontvangen.nota [nummer 2] 10 extra geleverde halsbanden + transponders zouden wij voor dezelfde prijs als de andere 220 krijgen nl f 70,- per stuknota [nummer 4] valt onder garantie,, [nummer 1] valt onder garantie en werken nog niet goed
"(…) Cliënt heeft uw cliënt op 27 november 1999 een fax gezonden en van die fax zend ik u bijgaand een fotokopie. Kortheidshalve verwijs ik u naar de inhoud hiervan.Uit de fax en de daarbij gevoegde nota's van uw cliënt blijkt dat mijn cliënt de nota's van uw cliënt betwist en daaruit blijkt bovendien dat de nota's van uw cliënt in totaal een bedrag van f 2.001,79 bedraagt en niet het door u genoemde bedrag van ruim f 60.000,--.Cliënt kan de vordering van uw cliënt dan ook nog steeds niet plaatsen, zij het dat er door mijn cliënt is gereclameerd tegen de nota's van uw cliënt verzonden op 19 november 1999 ten bedrage van het hiervoor genoemde bedrag van f 2.001,79. (…)"
4.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg
5.Met betrekking tot de eiswijziging in het principaal appel
Met betrekking tot de grieven in het principaal appel
Voorts doen [appellanten] een beroep op hun brief d.d. 18 mei 2001, waarin zij naar genoemde brief d.d. 13 november 2000 verwijzen.
Subsidiair doen [appellanten] een beroep op verrekening van deze facturen met de door [Y] gepretendeerde tegenvorderingen in de procedure met betrekking tot de melkinstallatie (artikel 6:127 jo. 6:131 lid 1 BW).
De thans door [appellanten] overgelegde brief d.d. 25 november 1999 is hem niet bekend en heeft hij nimmer ontvangen. Bovendien is geen sprake van een echte brief, nu deze op blanco papier is afgedrukt.
Ook de door [appellanten] bij brief aan de rechtbank d.d. 2 maart 2006 overgelegde brief d.d. 13 november 2000 van [Z] heeft hij destijds niet ontvangen.
[Y] heeft in november 1999 een aantal facturen ad in totaal f 2.001,79 van [appellanten] ontvangen, die hij vervolgens bij fax van 27 november 1999 heeft betwist.
De eerste brief die hij van [appellanten] heeft ontvangen, is de brief van de raadsman van [appellanten] d.d. 18 mei 2001. De rechtbank heeft deze brief terecht niet als stuitingshandeling aangemerkt, nu voor [Y] volstrekt onduidelijk was waarop het in de brief genoemde bedrag betrekking had. [appellanten] hebben - op de daartoe strekkende vraag van (de raadsman van) [Y] bij brief van 26 juni 2001 - niet aangegeven om welke facturen het zou gaan. In het bijzonder hebben zij niet aangegeven dat zij betaling vorderen van onder meer de in de fax van [Y] d.d. 27 november 1999 genoemde facturen.
Aangezien [appellanten] pas bij brief van 17 oktober 2005 duidelijkheid hebben verschaft over de in hun visie onbetaald gebleven facturen, heeft stuiting te laat plaatsgevonden. Nu alle facturen dateren van vóór 17 oktober 2000, waren deze immers reeds verjaard. Ten onrechte heeft de rechtbank de in de fax d.d. 27 november 1999 door [Y] genoemde facturen niet (ook) als verjaard beschouwd, aangezien tussen deze fax en de stuitingsbrief van 17 oktober 2005 meer dan vijf jaren zitten (zie het incidenteel appel).
De verwijzing door [appellanten] naar de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie d.d. 25 augustus 2000 in de procedure met nummer 46944 HA ZA 00-526 is niet relevant, aangezien dit processtuk niet als stuitingshandeling kan worden aangemerkt. Het had op de weg van [appellanten] gelegen om juist bij die gelegenheid ondubbelzinnig betaling van kennelijk onbetaald gebleven facturen te vorderen en daarvan bij eis in reconventie betaling te vorderen. [appellanten] hebben daarentegen deze facturen slechts genoemd om daarmee aan te tonen dat tussen partijen algemene leveringsvoorwaarden van toepassing zijn.
Het subsidiaire beroep op verrekening dient te worden verworpen op de voet van artikel 6:136 BW. Bovendien is het beroep op verrekening te laat gedaan, zodat sprake is van rechtsverwerking, aldus [Y].
Krachtens artikel 3:308 BW verjaren rechtsvorderingen tot betaling van, kort gezegd, geldsommen door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Artikel 3:317 lid 1 BW bepaalt dat de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling
waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Het gaat erom dat de schuldeiser de schuldenaar voldoende duidelijk waarschuwt dat deze er ook na het verstrijken van de verjaringstermijn rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog ingestelde rechtsvordering behoorlijk kan verweren. Niet nodig is dat de schriftelijke mededeling de vordering nauwkeurig omschrijft met aanwijzing van de correcte juridische grondslag.
[Y] betwist niet, althans onvoldoende gemotiveerd, dat de in de betreffende facturen genoemde werkzaamheden door [appellanten] zijn verricht. Het verweer van [Y] dat deze werkzaamheden onder een garantie vielen, is een zogenoemd bevrijdend verweer ter zake waarvan de stelplicht en bewijslast krachtens artikel 150 Rv in beginsel op [Y] rusten. [Y] voert echter geen dan wel onvoldoende feiten en omstandigheden aan, waaruit volgt dat deze werkzaamheden onder een contractuele dan wel wettelijke garantie (artikelen 7:17 e.v. BW) vielen, noch heeft hij op dit punt een uitdrukkelijk bewijsaanbod gedaan. Het hof acht de vordering van [appellanten] ter zake van de in deze facturen genoemde werkzaamheden dan ook toewijsbaar.
[appellanten] hebben in de inleidende dagvaarding onder 8 ten aanzien van factuur [nummer 3] d.d. 13 oktober 1999 ten bedrage van f 288,05 (€ 130,71) het volgende opgemerkt:
"Inzake factuur [nummer 3] is naar het oordeel van [X 2] wel opdracht gegeven voor montage van de borstel, doch is hij bereid de vordering met € 18,15 (f 40,-) terzake arbeidsloon voor de montage te verminderen teneinde onnodige discussie op dit punt te voorkomen."
afwijkendeprijsafspraak, dient hij deze krachtens de hoofdregel van artikel 150 Rv te bewijzen. Nu [Y] op dit punt uitdrukkelijk getuigenbewijs aanbiedt, zal het hof hem toelaten tot dit bewijs.
7.De beslissing
- dat [Y] de in de brief d.d. 13 november 2000 genoemde nota's ten bedrage van in totaal f 61.688,67 (€ 27.993,08) en/of het overzicht van de facturen d.d. 13 november 2000 heeft ontvangen;
- dat [Y] de brief d.d. 25 november 1999 met een overzicht van de nota's ad in totaal f 43.716,08 (€ 19.837,48) heeft ontvangen;
mr. L. Janse, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zullen opgeven op de
roldatum dinsdag