Uitspraak
[appellante],
1.Rabobank Hypotheekbank N.V.,
de Rabobank,
3.[V.O.F.].,
en haar vennoten:
4. [geïntimeerde 4],
5. [geïntimeerde 5],
[geïntimeerde 6],
niet verschenen.
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
Grief Ihoudt in dat de rechtbank bij de vaststelling van de feiten te summier te werk is gegaan.
Grief IIIhoudt in dat de rechtbank de vorderingen van [appellante] ten onrechte heeft afgewezen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
[geïntimeerde 6] heeft in hoger beroep verstek laten gaan. Involge artikel 353 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt ook in hoger beroep artikel 130 lid 3 Rv dat bepaalt dat indien een partij niet in het geding is verschenen, een verandering of vermeerdering van eis tegen die partij is uitgesloten, tenzij de eiser de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan haar kenbaar heeft gemaakt.
Dat [appellante] dat heeft gedaan is echter gesteld noch gebleken. Om die reden zal het hof ten aanzien van [geïntimeerde 6] recht moeten doen op de oorspronkelijke eis zoals deze in de dagvaarding in hoger beroep is geformuleerd en in het tussenarrest van 22 oktober 2013 in r.o. 3.9 is weergegeven.
De bank was van meet af aan bekend met het risico dat het vonnis vernietigd zou kunnen worden. Toen dat risico zich verwezenlijkte, weigerde de bank echter mee te werken aan de inschrijving van een eerste hypotheek ten behoeve van [appellante] door middel van een rangwisseling. Ondanks de waarschuwingen van [appellante] dat het kort gedingvonnis ongedaan gemaakt moest worden, is de bank tot executie overgegaan. Door aldus te profiteren van het vonnis van 9 mei 2007 handelt de bank onrechtmatig jegens [appellante].
9 mei 2007 bij arrest van 11 november 2008 in niet mis te verstane bewoordingen vernietigd. De rechtbank heeft nagelaten in te gaan op de volgende overweging van het hof:
Het is juist dat het recht van hypotheek van de Rabobank dient te woorden geëerbiedigd, maar dat geldt niet voor de rang van dat recht.
Het afwijzen van de vordering van [appellante] zou tot uitermate onbillijke en onredelijke gevolgen leiden. [appellante] heeft dan immers weliswaar het beroep tegen het vonnis van
9 mei 2007 tegen [appellante] ten uitvoer heeft gelegd, maar [geïntimeerde 6]. In dat kader is de derde hypotheek van [appellante] doorgehaald. Vervolgens was [geïntimeerde 6] beschikkingsbevoegd om de Rabobank een recht van eerste hypotheek op de onroerende zaak te verstrekken. Daarna is ten behoeve van [appellante] een nieuw recht van (tweede) hypotheek verstrekt. Van een rangwisseling was geen sprake.
De vraag die beantwoord moet worden is of de Rabobank aldus onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld.
[appellante] heeft onvoldoende uitgewerkt waarom het gebruik maken van dat hypotheekrecht vervolgens wel onrechtmatig zou zijn.
(2 pt, tarief II) aan geliquideerd salaris voor de advocaat. De Rabobank zal worden veroordeeld in de kosten van het incident. Deze kosten worden, voor zover gevallen aan de zijde van [appellante], aan geliquideerd salaris voor de advocaat, begroot op € 894,- (1 pt, tarief II).
€ 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;