In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardering van een onroerende zaak, een woonboerderij, onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, een eigenaar uit British Columbia, Canada, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Steenwijkerland vastgestelde waarden van de onroerende zaak voor de jaren 2009 tot en met 2012. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 396.000 voor 2009, met een daling naar € 312.000 voor 2012. De belanghebbende betwistte deze waarderingen en voerde aan dat de aanwezigheid van hoogspanningsleidingen, een hogedrukgasleiding, en andere factoren de waarde negatief beïnvloedden. De rechtbank Overijssel had eerder de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, behalve voor het jaar 2009, waar de rechtbank de waarde verlaagde tot € 369.000.
In hoger beroep heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. De belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar de waarden te hoog had vastgesteld en dat rekening gehouden moest worden met de verhuurde staat van de onroerende zaak. De heffingsambtenaar verdedigde zijn waarderingen met taxatierapporten, maar het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had onderbouwd hoe de aanwezigheid van de hoogspanningsleiding de waarde beïnvloedde. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat de vastgestelde waarden niet te hoog waren en stelde de waarde van de onroerende zaak vast op € 325.000 voor de jaren 2009, 2010 en 2011, en € 300.000 voor 2012. Het Hof vernietigde de uitspraken van de rechtbank en de heffingsambtenaar, verklaarde de beroepen gegrond en verlaagde de aanslagen onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig.