Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Het hof is verder met de rechtbank van oordeel dat [appellant] (in ieder geval) onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schulden aan Aegon en de Belastingdienst te goeder trouw is geweest. Uit de stukken blijkt immers dat de uitkering door Aegon was gekoppeld aan een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV en vaststaat dat [appellant] Aegon niet heeft geïnformeerd over het feit dat hij al sinds maart 1995 geen arbeidsongeschiktheidsuitkering meer van het UWV ontvangt. De stelling van [appellant] dat het feit dat hij destijds heeft afgezien van een uitkering van het UWV omdat hij een eigen onderneming begon, niet betekent dat hij niet langer arbeidsongeschikt was, doet aan het vorenstaande niet af, te meer daar [appellant] geen
Wat betreft het ontstaan en onbetaald laten van de schuld aan de Belastingdienst acht het hof [appellant] ook niet te goeder trouw. Vast staat dat de schuld ambtshalve aanslagen Inkomstenbelasting en Omzetbelasting betreft die zijn opgelegd na een boekenonderzoek en als gevolg van het niet of niet tijdig doen van belastingaangiften. [appellant] heeft tegen deze aanslagen geen bezwaar en beroep ingesteld, zodat de aanslagen thans onherroepelijk zijn geworden, met als gevolg dat het hof van de juistheid van deze aanslagen dient uit te gaan.