ECLI:NL:GHARL:2014:9731

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
200.159.328
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot instemming met schuldregeling en toepassing wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 december 2014, hebben appellanten [appellant] en [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 5 november 2014. De rechtbank had hun verzoeken tot instemming met een aangeboden schuldregeling en tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. De appellanten, die samen een aanzienlijke schuldenlast van bijna € 46.000,- hebben, stelden dat de weigerachtige schuldeisers, Credivance N.V. en [bedrijf], onterecht hadden geweigerd in te stemmen met de schuldregeling. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 8 december 2014 gehouden, waarbij de appellanten in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat, mr. J.A. van Ham. De schuldenlast van de appellanten omvatte onder andere schulden aan ICS, Credivance, de Rabobank en diverse belastingschulden. De rechtbank had geoordeeld dat de schulden aan Credivance en ICS niet te goeder trouw waren ontstaan, en dat de appellanten onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun stellingen over hun financiële situatie en de waarde van hun woning. Het hof heeft deze oordelen bevestigd en geconcludeerd dat de appellanten niet in staat waren om aan te tonen dat de schuldeisers in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hadden kunnen komen. Het hof heeft daarom de bestreden vonnissen bekrachtigd, wat betekent dat de verzoeken van de appellanten zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.159.328
(rekestnummers rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 14/1692/1693 en 14/1694/1695)
arrest van de eerste civiele kamer van 15 december 2014
inzake
[appellant]en
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats]
appellanten,
hierna: [appellant]en [appellante],
advocaat: mr. J.A. van Ham.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van 5 november 2014, rekestnummer 14/1692/1693, heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, het verzoek van [appellant]en [appellante]om de weigerachtige schuldeisers Credivance N.V. te Bunnik (hierna: Credivance) en [bedrijf]te Hoorn (hierna: [bedrijf]) te bevelen in te stemmen met een vóór indiening van het verzoekschrift aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (hierna te noemen: Fw) afgewezen.
1.2
Bij vonnis van 5 november 2014, rekestnummer 14/1694/1695, heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, het door [appellant]en [appellante]ingediende verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling eveneens afgewezen.
1.3
Het hof verwijst naar voornoemde vonnissen van 5 november 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 11 november 2014 ingekomen verzoekschrift zijn [appellant]en [appellante]in hoger beroep gekomen van voornoemde vonnissen. [appellant]en [appellante]hebben het hof verzocht die vonnissen te vernietigen en, opnieuw recht doende, te bevelen dat de weigerachtige schuldeisers instemmen met een vóór indiening van het verzoekschrift aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Fw, hetzij op hen de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van de brieven met bijlagen van 28 november 2014 en 4 december 2014 van mr. Van Ham.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 december 2014, waarbij [appellant]en [appellante]zijn verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Van Ham. Namens Credivance en [bedrijf] is niemand verschenen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
[appellant], geboren op [geboortedatum], en [appellante], geboren op
[geboortedatum], zijn op [huwelijksdatum]met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Tot het gezin van [appellant]en [appellante]behoren twee uit een eerdere relatie van [appellante]geboren kinderen en een op [geboortedatum]geboren kind van [appellant]en [appellante] samen.
3.2
De schuldenlast van [appellant]en [appellante]bedraagt volgens het bij de Verklaring Schuldsanering gevoegde schuldenoverzicht van 10 november 2014 in totaal bijna € 46.000,-. Tot deze schuldenlast behoren onder meer een schuld aan International Card Services (hierna: ICS) van € 2.786,57, een schuld aan Credivance van
€ 13.914,20, een schuld aan de Rabobank van € 5.835,22, een schuld aan Obvion N.V. van
€ 2.941,20, een schuld aan het CJIB van € 317,-, en drie belastingschulden van respectievelijk € 402,-, € 4.885,- en € 7.889,-.
3.3
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft het verzoek van [appellant]en [appellante]tot toepassing van artikel 287a Fw afgewezen, omdat niet geoordeeld kan worden dat de weigerende schuldeisers Credivance en [bedrijf] in redelijkheid niet tot weigering van instemming konden komen. De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen. In de eerste plaats wordt in het voorstel vermeld dat [appellante]parttime werkt, maar wordt niet aangegeven hoeveel uur zij per maand werkt, of zij aanvullend solliciteert en of de nakoming van de sollicitatieplicht door de gemeente wordt gecontroleerd. Derhalve is het voor de schuldeisers onduidelijk of het voorstel het maximaal haalbare is. Daarnaast is er sprake van een eigen woning maar wordt niet aangegeven welke waarde de woning vertegenwoordigt en hoe hoog de hypothecaire schuld is. Het voorstel is gelet op het vorenstaande onvoldoende onderbouwd. Daarnaast zou in een wettelijke schuldsaneringsregeling op [appellante]de plicht rusten voltijds te gaan werken. De controle op de naleving van de sollicitatieplicht is in het wettelijk traject streng. Deze controle kan de gemeente Ede (die de schuldregeling begeleidt) niet garanderen. Aldus is de kans groot dat [appellante]meer zou kunnen gaan verdienen dan thans het geval is. De conclusie is dan ook dat voorstel niet het uiterste is waartoe [appellante]in staat moet worden geacht. Voorts is van belang dat de rechtbank van oordeel is dat de schuld bij Credivance niet te goeder trouw is ontstaan. Deze schuld vertegenwoordigt een aanzienlijk deel (30,38%) van de totale schuldenlast.
3.4
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft het verzoek van [appellant]en [appellante]tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, kort gezegd, omdat zij de schulden aan ICS en Credivance niet te goeder trouw hebben laten ontstaan. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat deze schulden een consumptief karakter hebben en recent, in de periode van 2012 tot en met 2014, zijn ontstaan. [appellant]en [appellante]hebben hun stelling dat zij met de bij ICS en Credivance aangegane kredieten oude schuldeisers hebben voldaan niet met stukken onderbouwd. [appellant]en [appellante]zijn nieuwe verplichtingen aangegaan terwijl zij wisten, althans behoorden te weten, dat er gelet op de hoogte van hun schuldenlast redelijkerwijs geen uitzicht bestond op aflossing daarvan, aldus de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank is verder de schuld aan de Belastingschuld naar zijn aard niet te goeder trouw ontstaan.
3.5
[appellant]en [appellante]komen in hoger beroep op tegen beide beslissingen van de rechtbank. In het beroepschrift hebben zij aangegeven zo spoedig mogelijk de WOZ-beschikking in het geding te brengen, om het hof te informeren over de waarde van de woning, en ook een overzicht van de hypotheekschuld per 31 december 2013 te zullen overleggen. Verder hebben zij aangevoerd dat [appellante]druk bezig is met solliciteren; zij staat ingeschreven bij diverse uitzendbureaus en stelt zich ruim beschikbaar voor het aanvaarden van werk in loondienst. [appellant]en [appellante]zijn het er verder niet mee eens dat de schulden bij Credivance en ICS worden aangemerkt als schulden die niet te goeder trouw zijn aangegaan. Deze kredieten zijn afgesloten om lopende schulden af te lossen, om het aantal schuldeisers te beperken en om kosten en rente te beperken, zo stellen zij. Bij de brief van 28 november 2014 hebben zij een aantal nadere stukken overgelegd, onder meer ten aanzien van de overeenkomst met Credivance, de schulden die volgens hen met behulp van het door Credivance verstrekte krediet zijn afgelost, de hypotheek en starterslening die [appellant](en zijn ex-echtgenote) bij de koop van het huis in 2008 heeft afgesloten en de schuld aan ICS.
3.6
Het hof overweegt ten aanzien van het (primaire) verzoek van [appellant]en [appellante]om Credivance en [bedrijf] te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling als volgt. Op grond van artikel 287a lid 5 Fw wordt een dergelijk verzoek toegewezen, indien de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat aan deze maatstaf in dit geval niet is voldaan. Zo hebben [appellant]en [appellante]weliswaar gesteld dat de WOZ-waarde van hun woning per 1 januari 2014 € 162.000,- bedroeg, maar zij hebben geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Verder hebben zij wel een hypotheekoverzicht van Obvion overgelegd, waaruit blijkt dat de restantlening per 31 december 2013 € 149.480,68 was, maar zij hebben geen actueel overzicht van de starterslening verstrekt. Daarmee is nog steeds onvoldoende duidelijk of er van een overwaarde in het huis sprake is. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt verder dat [appellante]geen werk heeft. Van haar mag worden verwacht dat zij zich maximaal inspant om betaald werk te vinden, om zoveel mogelijk inkomsten te genereren om schulden te kunnen aflossen. Van die inspanningen is het hof niet gebleken, zodat niet is komen vast te staan dat qua inkomsten uit arbeid thans het maximaal haalbare voor de boedel is gerealiseerd. Zoals hierna zal blijken, deelt het hof voorts het oordeel van de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat de schuld bij Credivance te goeder trouw is ontstaan. Ten slotte is van belang dat de schuld aan Credivance aanzienlijk is en een substantieel deel van de totale schuldenlast vormt. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat Credivance in redelijkheid niet haar instemming met de aangeboden schuldregeling heeft kunnen weigeren. De rechtbank heeft het verzoek tot oplegging van een dwangakkoord dan ook terecht afgewezen.
3.7 Ten aanzien van het (subsidiaire) verzoek van [appellant]en [appellante]tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling overweegt het hof voorts als volgt. [appellant]en [appellante]hebben verklaard dat [appellante]schulden uit haar vorige huwelijk had, waarvoor zij aanmaningen ontving (bij vaststellingsovereenkomst was bepaald dat haar ex-echtgenoot deze schulden zou aflossen, maar hij vroeg schuldsanering aan, waardoor de schuldeisers alsnog bij haar aankwamen). [appellant]en [appellante]hebben toen het advies van[bedrijf] aangevraagd. Dit kantoor heeft daarop in 2012 een lening bij Credivance aangevraagd. Het door Credivance verstrekte krediet van € 14.000,- is direct en geheel aangewend ter aflossing van de schulden van [appellante], zo stellen zij. Ter zitting in hoger beroep hebben zij toegevoegd dat zij er op dat moment van uitgingen dat hiermee alle oude schulden waren voldaan. Volgens [appellant]was het krediet op basis van zijn salaris goedgekeurd en was hij op zichzelf in staat om aan de aflossingsverplichtingen te voldoen. Naar zij stellen, zijn de financiële problemen pas ontstaan, toen zij later ook nog met diverse andere oude schulden werden geconfronteerd. Zij zijn toen het ene gat met het andere gaan vullen.
Het hof moet echter constateren dat met de nu overgelegde stukken de juistheid van deze stellingen onvoldoende kan worden geverifieerd. Zo ontbreken met name gegevens waaruit blijkt wat er met het in 2012 verkregen doorlopende krediet bij Credivance is gebeurd. Daardoor heeft het hof niet kunnen toetsen of er inderdaad oude schulden van [appellante]mee zijn betaald en wanneer dit is gebeurd. Ook is onvoldoende duidelijk geworden waarom [appellant]en [appellante], toen zij het krediet afsloten, niet konden weten dat er nog andere schulden bestonden waarvoor Van Valkenburg-Niks kon worden aangesproken (nu eenmaal duidelijk was dat haar ex-echtgenoot de schulden niet zou voldoen). Gelet daarop hebben [appellant]en [appellante]nog steeds onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schuld aan Credivance te goeder trouw zijn geweest. Verder moet worden vastgesteld dat [appellante]een aanzienlijke schuld aan de Belastingdienst heeft laten ontstaan. Deze bestaat deels uit terugvordering van huur- en zorgtoeslag en deels uit ambtshalve opgelegde aanslagen inkomstenbelasting, met boete. [appellante]heeft geen bezwaar tegen deze besluiten gemaakt of beroep daartegen ingesteld, zodat van de juistheid ervan moet worden uitgegaan. Haar stelling dat zij wel degelijk recht op de toeslagen had (met uitzondering wellicht van de huurtoeslag die is doorgelopen nadat zij met [appellant]was gaan samenwonen) en dat de aanslagen inkomstenbelasting onjuist zijn, omdat zij in de betreffende periode bijstand ontving, kan haar daarom niet baten. Het is aan haar om herziening te vragen indien zij meent dat de genoemde aanslagen onjuist zijn. Zoals zij ter zitting heeft verklaard, heeft zij dat tot nu toe niet gedaan. Vooralsnog moet dan ook van het bestaan van de genoemde aanzienlijke belastingschulden worden uitgegaan. Niet aannemelijk is geworden dat deze te goede trouw zijn ontstaan. Naar het oordeel van het hof staat het voorgaande eraan in de weg om [appellant]en [appellante]nu reeds tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toe te laten.
3.8
Het hoger beroep faalt. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de hiervoor onder 1.1 en 1.2 genoemde ten aanzien van [appellant]en [appellante]gewezen vonnissen van 5 november 2014.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, L.M. Croes en S.M. Evers, en is op
15 december 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.