Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
(…) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank Noord Nederland d.d. 19 juni 2013 onder zaaknummer c/19/91113 HA ZA 12-27 gewezen tussen [geïntimeerde] als gedaagde en [appellant] als eiser, te vernietigen,
€ 29.571,50, vermeerderd met de wettelijke rente over € 32.285,34 vanaf
het bedrag ten titel van de buitgerechtelijke incassokosten, zijnde € 1.158,00, een en ander gebaseerd op het rapport VoorWerk II, waarbij de dubbele redelijkheidstoets wordt toegepast;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van geding, in eerste aanleg, welke kosten reeds door [appellant] zijn voldaan en de kosten van het onderhavige geding, in hoger beroep;
zomende met veroordeling van geïntimeerde in de wettelijke rente over de uit te spreken kostenveroordeling, indien en voor zover betaling van de proceskostenveroordeling niet binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis heeft plaatsgevonden."
3.De vaststaande feiten
allehouten (onder)delen van de woning, de houten dakconstructie en de houten vloeren zijn aangetast door een houtborend of houtvernietigend insect, zoals de rechtbank onder 2.6 heeft vastgesteld. Gelet op die betwisting staat dat feit niet tussen partijen vast.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de (overige) grieven
grieven VI en VIIklaagt [appellant] over het oordeel van de rechtbank dat hij onvoldoende heeft gesteld om een tekortschieten en/of non-conformiteit aan te kunnen nemen (r.o. 4.9 en 4.10 van het bestreden vonnis). De
grieven II tot en met Vzijn gericht tegen de rechtsoverwegingen 4.3 tot en met 4.8 waarop voormeld oordeel is gebaseerd.
grief VIIIworden betrokken waarmee [appellant] klaagt dat hij niet tot bewijslevering is toegelaten.
gegarandeerden dat ook daarom sprake is van non-conformiteit (mvg 7.4.1.4).
allehouten (onder)delen door houtworm zijn aangetast (mva 5). In eerste aanleg (conclusie van antwoord onder 10) heeft [geïntimeerde] de aantasting door houtworm bij gebrek aan wetenschap ontkend en opgemerkt dat het op de weg van [appellant] ligt een deskundigenrapport over te leggen. Het hof neemt op basis van de door [appellant] overgelegde en in zoverre onvoldoende weersproken foto’s aan dat de woning houtworm bevat. Tevens is door [geïntimeerde] niet voldoende weersproken dat die houtworm reeds ten tijde van de levering in de woning aanwezig was, zodat het hof dit als vaststaand zal aannemen. Echter, de mate waarin de houtworm in de woning voorkomt, in welke delen van de woning dat het geval is en of het daarbij gaat om delen die voor de constructie van de woning van belang zijn, is onduidelijk. Naar het oordeel van het hof is beantwoording van die vragen essentieel om te kunnen oordelen of de woning wel of niet geschikt is voor normaal gebruik. [appellant] heeft volstaan met het overleggen van enkele foto’s en een calculatie van een aannemer. Deze calculatie is niet voorzien van een rapport van bevindingen of iets dergelijks. Het had op de weg van [appellant] gelegen om op dit punt zijn stellingen beter te onderbouwen, bij voorkeur met een rapport van een deskundige. Door [appellant] is op dit punt ook geen voldoende concreet en gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Ambtshalve ziet het hof geen aanleiding [appellant] met bewijs te belasten of een deskundige te benoemen, temeer nu blijkens de stellingen van [appellant] reeds vergaande vervangende reparaties hebben plaatsgevonden (mvg 6.2.10). Op grond van het vorenstaande kan niet als vaststaand worden aangenomen dat de woning niet geschikt is voor normaal gebruik.
garantieuitleggen, in die zin dat [geïntimeerde] zich daarmee specifiek heeft verbonden in te staan voor de goede kwaliteit van het houtwerk respectievelijk de afwezigheid van houtworm. Bijkomende feiten of omstandigheden die een dergelijke uitleg rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken. Daar komt bij dat [geïntimeerde] terecht als verweer heeft gevoerd dat hij van zijn vader dient te worden onderscheiden. [appellant] is daar niet op ingegaan. Hij heeft niet gesteld dat [senior] gevolmachtigd was om namens [geïntimeerde] garanties af te geven, of dat de schijn daarvan door [geïntimeerde] is gewekt, dan wel dat sprake is van feiten en omstandigheden waaruit naar verkeersopvattingen die schijn kan worden afgeleid en die voor risico van [geïntimeerde] komen.
de vader van [geïntimeerde]bekend was met de houtworm, hetgeen blijkt uit het feit dat hij na de verkoop aan [appellant] in aanwezigheid van diens schoonvader zou hebben verklaard dat hij [appellant] daarover had moeten informeren. Echter, zoals hiervoor al is overwogen, is gesteld noch gebleken dat de vader van [geïntimeerde] zijn zoon vertegenwoordigde. Voor toerekening van diens eventuele wetenschap uit hoofde van artikel 3:66 lid 2 BW bestaat dan ook geen grond. In de rechtspraak wordt aangenomen dat ook buiten vertegenwoordiging aanleiding kan zijn voor overeenkomstige toepassing van
nietis gesproken over houtworm en/of boktor (overeenkomstig de als prod. 8 overgelegde verklaring van [de vader]). Ook in de door [appellant] overgelegde verklaring van hemzelf en die van zijn echtgenote (prod 1en 2 in hoger beroep) wordt verklaard dat er
in ieder geval nietis gesproken over houtworm en boktor.