ECLI:NL:GHARL:2014:9379

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
4 december 2014
Zaaknummer
200.159.049-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en verzoek tot omzetting in de wettelijke schuldsaneringsregeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de appellant in staat van faillissement was verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.J.H. Efdée, verzocht het hof om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en in plaats daarvan de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren. De rechtbank had op 28 oktober 2014 geoordeeld dat de appellant niet aan zijn betalingsverplichtingen voldeed, wat leidde tot de faillietverklaring.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 november 2014 heeft de curator verklaard dat de appellant ook schulden had aan andere schuldeisers, waaronder de fiscus en de bank. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet in staat was om zijn schuldeisers te voldoen en dat hij in de toestand verkeerde van te hebben opgehouden met betalen. De appellant stelde dat hij over voldoende toekomstige baten beschikte om aan zijn verplichtingen te voldoen, maar het hof oordeelde dat er geen bewijs was voor betalingsregelingen met zijn schuldeisers.

Het hof heeft verder overwogen dat een verzoek tot omzetting in de wettelijke schuldsaneringsregeling niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan, aangezien dit verzoek specifieke procedurele voorschriften kent. Het hof heeft de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing van het hof bevestigt de noodzaak voor schuldenaren om tijdig en op de juiste wijze verzoeken in te dienen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.159.049/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/14/955 F)
arrest van de derde kamer van 2 december 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. H.J.H. Efdée, kantoorhoudend te Almere, die zich onttrokken heeft,
tegen

1.Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid,

gevestigd te Amsterdam,

2. Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid,

gevestigd te Harderwijk,

3. Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid,

gevestigd te Harderwijk,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds c.s.,
advocaat: mr. F.W. van Vloten, kantoorhoudend te 't Harde.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van 28 oktober 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad op het daartoe strekkende verzoek van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds c.s. [appellant] in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. G.A.M. Peper tot rechter-commissaris en onder aanstelling van mr. E. Douma, advocaat te Almere, tot curator.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 5 november 2014, heeft [appellant] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de faillietverklaring wordt vernietigd, althans dat in plaats van het faillissement de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing wordt verklaard.
2.2
Het hof heeft voorts kennisgenomen van het faxbericht van 20 november 2014 van mr. Efdée, waarin hij verklaart zich als advocaat aan de zaak te hebben onttrokken.
De curator heeft meegedeeld op 20 november een faxbericht aan het hof te hebben verzonden, maar dat bericht is door het hof niet ontvangen zodat daarvan geen kennis is genomen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 november 2014, waarbij [appellant] is verschenen in persoon. Namens Bedrijfstakpensioenfonds c.s. is verschenen mr. H.M. Terpstra. Tevens is verschenen de curator.

3.De beoordeling

3.1
De rechtbank heeft bij voornoemd vonnis van 28 oktober 2014 beslist zoals hiervoor bij "Het geding in eerste aanleg" staat vermeld. De rechtbank heeft hiertoe - samengevat weergegeven - overwogen dat [appellant] er geen blijk van heeft gegeven zijn schuldeisers te voldoen, zodat genoegzaam vast is komen te staan dat [appellant] in de toestand verkeert van te hebben opgehouden met betalen.
3.2
[appellant] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en stelt zich in hoger beroep op het volgende standpunt. Eerst nadat zijn voormalig advocaat, mr. Reiziger, in staat van faillissement is geraakt is [appellant] bekend geworden met het feit dat Stichting Bedrijfstakpensioenfonds c.s. vorderingen op hem hebben. [appellant] heeft een voorstel voor een betalingsregeling gedaan dat door Stichting Bedrijfstakpensioenfonds c.s. is geweigerd. [appellant] stelt dat hij over voldoende (toekomstige) baten beschikt om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen, en dat Stichting Bedrijfstakpensioenfonds misbruik maken van hun bevoegdheid om het faillissement aan te vragen.
3.3
Het hof stelt het volgende voorop. Een faillietverklaring kan worden uitgesproken indien summierlijk is gebleken van een ten tijde van de aanvraag daarvan bestaand vorderingsrecht van de aanvragende schuldeiser(s) alsmede van het (thans) bestaan van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de schuldenaar verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Het bestaan van meerdere schulden is weliswaar een noodzakelijke, maar niet een voldoende, voorwaarde voor het aannemen van de hiervoor bedoelde toestand. Ook als aan het pluraliteitsvereiste is voldaan, dient te worden onderzocht of de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
3.4
Het hof overweegt dat summierlijk is gebleken van de opeisbare vorderingsrechten van Bedrijfstakpensioenfonds c.s., nu [appellant] het bestaan van deze vorderingen niet heeft betwist. [appellant] heeft deze vorderingen tot op heden onbetaald gelaten. Zoals uit de toelichting van de curator ter zitting van het hof is gebleken, heeft [appellant] eveneens schulden aan andere schuldeisers - waaronder de fiscus en de bank - die tot op heden onbetaald zijn gebleven.
3.5
Voor zover [appellant] zich op het standpunt heeft gesteld dat hij niet in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, omdat hij op termijn over voldoende liquide middelen beschikt om zijn schuldeisers te voldoen en hij met hen een betalingsregeling zou willen treffen, volgt het hof hem hierin niet. Ook in hoger beroep is niet gebleken dat [appellant] betalingsregelingen heeft kunnen treffen met zijn schuldeisers. Het hof is derhalve van oordeel dat summierlijk is gebleken dat [appellant] ten tijde van de behandeling in hoger beroep nog steeds verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen.
3.6
Dat niet is uitgesloten dat de overige schuldeisers van [appellant] minder zullen ontvangen als het faillissement in stand blijft dan als het wordt vernietigd, betekent - anders dan [appellant] heeft doen stellen - niet dat Bedrijfstakpensioenfonds c.s. misbruik van bevoegdheid maken door hun vorderingen te handhaven.
3.7
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van [appellant] om de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren, overweegt het hof dat, nu zijn faillissement reeds bij het vonnis waarvan beroep is uitgesproken, voor [appellant] nog slechts de mogelijkheid bestaat om binnen de in artikel 15b Fw vermelde grenzen om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling te verzoeken (HR 29 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4947). Voor zover [appellant] heeft bedoeld zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling aan te merken als een verzoek tot omzetting ex artikel 15b Fw, overweegt het hof dat een dergelijk verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. Een verzoek tot omzetting is een eigensoortig verzoek dat verschilt van een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en ook eigen procedurele voorschriften (zie bijvoorbeeld artikel 15b lid 4 Fw) kent. Een dergelijk verzoek dient te worden ingediend bij de rechtbank waarbij het verzoek tot faillietverklaring werd ingediend (artikel 15b lid 2 Fw).
Gelet op het vorenstaande zal het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaren in zijn subsidiaire verzoek de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren.
3.8
Het hoger beroep faalt derhalve. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 28 oktober 2014;
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. G. van Rijssen en mr. R.A. van der Pol, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 december 2014.