In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de appellant in staat van faillissement was verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.J.H. Efdée, verzocht het hof om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en in plaats daarvan de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren. De rechtbank had op 28 oktober 2014 geoordeeld dat de appellant niet aan zijn betalingsverplichtingen voldeed, wat leidde tot de faillietverklaring.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 november 2014 heeft de curator verklaard dat de appellant ook schulden had aan andere schuldeisers, waaronder de fiscus en de bank. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet in staat was om zijn schuldeisers te voldoen en dat hij in de toestand verkeerde van te hebben opgehouden met betalen. De appellant stelde dat hij over voldoende toekomstige baten beschikte om aan zijn verplichtingen te voldoen, maar het hof oordeelde dat er geen bewijs was voor betalingsregelingen met zijn schuldeisers.
Het hof heeft verder overwogen dat een verzoek tot omzetting in de wettelijke schuldsaneringsregeling niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan, aangezien dit verzoek specifieke procedurele voorschriften kent. Het hof heeft de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing van het hof bevestigt de noodzaak voor schuldenaren om tijdig en op de juiste wijze verzoeken in te dienen.