Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN
afdeling civiel recht
(insolventienummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: C/08/12/533 R)
hierna: [appellante],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
19 november 2014, de brief met bijlagen van 20 november 2014 en twee faxberichten met één bijlage van 21 november 2014 en 23 november 2014 van mr. Engels.
[appellante] in persoon is verschenen, vergezeld van haar oudste zoon, en bijgestaan door mr. Engels, die het woord heeft gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Voorts is de bewindvoerder verschenen.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
[appellante], geboren op [geboortedatum], is gehuwd geweest. Dat huwelijk is op 8 april 2013 ontbonden. Uit dat huwelijk zijn twee - thans meerderjarige - zoons geboren, van wie de oudste zoon bij [appellante] inwoont. Deze zoon ontvangt een uitkering ingevolge de Wajong en droeg aanvankelijk € 150,- per maand bij in de (woon)kosten van [appellante]. Thans maakt de zoon dat bedrag over aan de Stadsbank, bij welke instantie [appellante] budgetbeheer heeft.
Naar [appellante] ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, ontvangt zij geen leefgeld van de Stadsbank, maar draagt haar zoon naar vermogen - volgens [appellante] heeft ook haar zoon schulden - bij in de kosten van haar levensonderhoud. De zoon betaalt onder andere het bij Ziggo afgesloten internet/televisie/telefonie-abonnement van € 60,- per maand.
is volledig arbeidsongeschikt verklaard. Zij ontvangt een WAO/WIA-uitkering, aangevuld door een WWB-uitkering van de gemeente Twenterand.
Op 12 november 2014 heeft [appellante] een intakegesprek gehad met [maatschappelijk werkster], maatschappelijk werkster bij het Maatschappelijk Werk Noord West Twente.
Voldoende is komen vast te staan dat [appellante] nieuwe schulden heeft laten ontstaan van thans in totaal ongeveer € 1.000,-. Blijkens de behandeling ter zitting heeft [appellante] (nog) niets ondernomen om tot een betalingsregeling te komen. [appellante] en haar zoon hebben ook niets ondernomen met betrekking tot de verdeling van de woonlasten, terwijl [appellante] zelf ter zitting heeft verklaard dat zij te weinig geld ontvangt en dat er daardoor steeds weer nieuwe schulden bijkomen. Nu niet is gebleken dat er een betalingsregeling is getroffen en/of dat er aflossingsmogelijkheden zijn, dienen de nieuwe schulden, mede gelet op de hoogte ervan, als bovenmatig te worden gekwalificeerd. Bovendien zullen er, gelet op het inkomen van [appellante] in relatie tot haar uitgaven aan woonlasten, steeds weer nieuwe schulden bijkomen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het doen en/of laten ontstaan van bovenmatige nieuwe schulden, ongeacht of deze al dan niet verwijtbaar zijn ontstaan, ingevolge artikel 350 lid 3 onder d van de Faillissementswet tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling dient te leiden.
Uit de in hoger beroep overgelegde stukken en de daarop gegeven toelichting ter zitting blijkt dat [appellante] in de afgelopen periode berichten heeft ontvangen ter zake van de hierna te noemen door haar (nog) te ontvangen inkomsten:
1. € 252,- netto, volgend uit een brief van het UWV van 18 september 2014, waarbij [appellante]
een tegemoetkoming arbeidsongeschikten wordt toegekend, uiterlijk 25 september 2014
betaalbaar gesteld;
2. € 484,-, volgend uit een besluit van het CAK van 17 oktober 2014, waarbij [appellante] een
algemene tegemoetkoming wordt toegekend op grond van de Wet tegemoetkoming
chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) 2013, eind december 2014 betaalbaar gesteld;
3. € 865,-, volgend uit een Voorschotbeschikking Toeslagen van de Belastingdienst van
21 oktober 2014, waarbij [appellante] zorgtoeslag over 2014 wordt toegekend;
4. € 70,-, volgend uit een besluit van de gemeente Twenterand van 7 november 2014, waarbij
een koopkrachttegemoetkoming 2014 wordt toegekend;
5. € 314,98, volgend uit de jaarafrekening (periode: 1 augustus 2013 tot en met 13 oktober
2014) van Electrabel Nederland Retail B.V. van 21 oktober 2014.
Het hof is van oordeel dat in elk geval de hiervoor onder 1 tot en met 4 genoemde inkomsten gelet op de in het Vtlb-rapport (versie januari 2014), opgesteld door de Werkgroep Rekenmethode vtlb van Recofa, opgenomen tabel met bijbehorende toelichting, niet in de boedel vallen en dat die inkomsten dan ook door [appellante] kunnen - en ook moeten - worden aangewend om de tijdens de schuldsaneringsregeling ontstane nieuwe schulden af te lossen(vgl. de punten 4.6.1 en 4.6.3 van dat rapport). Het totaal van deze bedragen acht het hof voldoende voor [appellante] om daarmee haar nieuwe schulden van ruim € 900,- in te lopen.
Hoewel het voorgaande aanleiding zou kunnen zijn de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds te beëindigen, is het hof van oordeel dat de door [appellante] begane verzuimen onvoldoende zwaarwegend zijn om die regeling tussentijds te beëindigen.
Daarbij weegt het hof mee dat [appellante] nog niet eerder, althans daar is niet van gebleken, een expliciete waarschuwing van de bewindvoerder en/of de rechtbank heeft gehad. Voorts pleit voor [appellante] dat zij de ernst van haar situatie inmiddels heeft ingezien en dat zij op eigen initiatief hulp heeft gezocht en gevonden bij de Stadsbank en - recent - ook bij maatschappelijk werk, waarbij mevrouw [maatschappelijk werkster] heel wat uitkeringen voor [appellante] heeft gerealiseerd. Verder staat vast dat de bewindvoerder, naar zij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, thans wel alle aan [appellante] gevraagde informatie in haar bezit heeft.
alleuit de regeling voortvloeiende verplichtingen. Daartoe wijst het hof [appellante] er onder meer op dat zij de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd, tijdig, dient te informeren over alles wat voor die regeling van belang is of zou kunnen zijn. Voorts dient [appellante] tijdens de resterende duur van haar schuldsaneringsregeling met de hiervoor onder 3.4 genoemde ontvangen en nog te ontvangen bedragen haar nieuwe schulden vóór het einde van de looptijd volledig in te lopen en zal zij al het mogelijke in het werk moeten stellen om nieuwe schulden te voorkomen. Om ten aanzien daarvan meer zekerheid in te bouwen, gaat het hof er van uit dat [appellante] beschermingsbewind zal aanvragen, zoals door haar ter zitting toegezegd.
Verder dient [appellante], met name gezien de belangen van haar schuldeisers, de onderhandelingen die zij (via een advocaat) met een ziekenhuis voert over een schade-uitkering - [appellante] stelt, kort gezegd, dat zij als gevolg van een medische fout gedurende drie maanden kunstmatig door dat ziekenhuis in coma is gehouden - binnen zo kort mogelijke termijn af te ronden. Op zijn minst mag hierbij van [appellante] worden verwacht dat zij een voorschot van het ziekenhuis vraagt, te meer ook nu het ziekenhuis volgens [appellante] haar uit coulanceoverwegingen een aanbod heeft gedaan ter hoogte van € 15.000,- (dit bedrag correspondeert met de huidige totale schuldenlast van [appellante]). [appellante] zelf begroot de door haar geleden schade op ruim € 100.000,-.
Tot slot is het hof van oordeel dat het op de weg van [appellante] ligt om nog gedurende het schuldsaneringstraject serieuze pogingen te ondernemen om de haar en haar ex-echtgenoot (die evenals [appellante] tot de schuldsaneringsregeling is toegelaten) in eigendom behorende tractor (die thans door haar zoons wordt gebruikt voor de motorcross en blijkens de laatste openbare verslagen van de bewindvoerder op € 1.250,- is gewaardeerd) te gelde te maken en de opbrengst naar de boedelrekening over te maken. Ook ten aanzien van dit punt geldt dat [appellante] de bewindvoerder moet informeren en, zo nodig, in overleg met haar moet treden.
4.De beslissing
1 december 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.