In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de terugbetaling van een geldlening die door [appellant] is verstrekt aan [geïntimeerde] en haar echtgenoot voor een stamcelbehandeling in China. [appellant] heeft in totaal € 25.000,- overgemaakt, waarvan hij stelt dat het om een renteloze geldlening gaat. [geïntimeerde] betwist dit en stelt dat het om een schenking gaat. De rechtbank heeft in eerste aanleg het beroep van [geïntimeerde] op verjaring gehonoreerd en de vorderingen van [appellant] afgewezen. In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellant] behandeld en geconcludeerd dat de verjaringstermijn pas is gaan lopen op het moment dat [appellant] [geïntimeerde] heeft medegedeeld tot opeising over te gaan, wat voor het eerst gebeurde op 28 augustus 2012. Aangezien er sindsdien nog geen vijf jaren zijn verstreken, is het beroep op verjaring door [geïntimeerde] afgewezen. Het hof heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat er een geldleningsovereenkomst is gesloten en dat [geïntimeerde] de bedragen aan hem zou terugbetalen. De beslissing van het hof is aangehouden voor verdere bewijsvoering.