In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 november 2014, staat de onrechtmatige daad centraal. De appellant, een besloten vennootschap, heeft de geïntimeerde aangeklaagd wegens het ontvreemden van een deel van haar handelsvoorraad, specifiek DeWalt-gereedschappen. De geïntimeerde is eerder strafrechtelijk veroordeeld voor deze diefstal, wat als dwingend bewijs geldt in deze civiele procedure. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde onrechtmatig heeft gehandeld door zonder toestemming voorraden van de appellant te ontvreemden. De appellant vordert schadevergoeding voor de kosten die zij heeft gemaakt om de aansprakelijkheid en de omvang van de schade vast te stellen. Het hof wijst erop dat de klachtplicht van artikel 6:89 BW niet van toepassing is op de verplichting van een niet-rechthebbende tot deugdelijke afgifte van de ontvreemde goederen aan de eigenaar.
De appellant heeft grieven ingediend tegen de afwijzing van de rechtbank van een deel van de gevorderde schadeposten. Het hof stelt vast dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen welke goederen precies zijn ontvreemd en welke waarde deze vertegenwoordigen. De bewijslevering is onvoldoende om te concluderen dat de appellant schade heeft geleden door de ontvreemding. Het hof wijst de eerste grief van de appellant af, omdat niet is komen vast te staan welke goederen door de geïntimeerde zijn ontvreemd.
Daarnaast heeft het hof behoefte aan nadere inlichtingen van partijen over de schade als gevolg van beschadigingen aan de geretourneerde gereedschappen en de vraag of de appellant tijdig heeft geklaagd over de deugdelijkheid van de retour. Het hof gelast een comparitie van partijen om deze inlichtingen te verkrijgen en om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een minnelijke regeling. Het arrest is uitgesproken in het openbaar en ondertekend door de rechters, waarbij mr. Lock de ondertekening heeft verricht wegens afwezigheid van de voorzitter.