ECLI:NL:GHARL:2014:832

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2014
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
200.138.487
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, was in deze procedure vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. M.H.H. Meulemeesters. De stichting Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, die als verweerster in het principaal hoger beroep optrad, had eerder een machtiging tot uithuisplaatsing aangevraagd en verkregen van de kinderrechter. De kinderen waren onder toezicht gesteld en de machtiging tot uithuisplaatsing was meerdere keren verlengd.

De moeder betwistte de geldigheid van de verlenging van de machtiging, stellende dat de beschikking van de kinderrechter, waarop de stichting zich beriep, niet tijdig was gegeven. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de eerdere beschikkingen van de kinderrechter in overweging genomen. De moeder voerde aan dat de beschikking van 23 oktober 2013 pas op 5 november 2013 aan haar advocaat was bekendgemaakt, en dat de machtiging tot uithuisplaatsing dus niet meer kon worden verlengd na de afloop van de geldigheidsduur op 31 oktober 2013.

Het hof heeft vastgesteld dat de beschikking van de kinderrechter niet tijdig was gegeven en dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet meer kon worden verlengd. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de stichting tot verlenging van de machtiging afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De verzoeken van de stichting in het incidenteel hoger beroep zijn afgewezen wegens gebrek aan belang. Deze uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.138.487
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 135643)
beschikking van de familiekamer van 6 februari 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.H.H. Meulemeesters te Utrecht,
en
Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de stichting.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende op een bij de stichting bekend adres,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.S. Zijderveld te Wageningen,
en
de pleegouders van na te noemen[kind 1],
wonende op een bij de stichting bekend adres,
en
de pleegouders van na te noemen [kind 2],
wonende op een bij de stichting bekend adres,
en
[belanghebbende],
en
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Almelo, van 27 maart 2013, en de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, beide verder te noemen: de kinderrechter, van 17 juli 2013 en van 23 oktober 2013, zoals hersteld bij beschikking van de kinderrechter van 13 november 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 3 december 2013;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep van de stichting, ingekomen op 20 december 2013;
- het verweerschrift van de vader, ingekomen op 24 december 2013;
- twee journaalberichten van mr. Meulemeesters van 2 januari 2014 met bijlagen (waaronder een brief van mr. Meulemeesters van 31 december 2013), ingekomen op 3 januari 2014;
- een journaalbericht van mr. Zijderveld van 8 januari 2014, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van mr. Meulemeesters van 8 januari 2014 met bijlagen, ingekomen op 9 januari 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 januari 2014 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de stichting zijn verschenen mr. [...] (juriste),[...] (werkbegeleider) en [...] (gezinsvoogd). Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is – met schriftelijke kennisgeving vooraf – niemand verschenen. Voorts is de vader verschenen. Ten slotte zijn [belanghebbende] en [belanghebbende] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders zijn geboren:
- [kind 1], op [geboortedatum] 2006, en
-[kind 2], op [geboortedatum] 2009,
verder te noemen[kind 1] en [kind 2], dan wel gezamenlijk de kinderen.
De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.2
De kinderen zijn onder toezicht gesteld van de stichting. Bij beschikking van de kinderrechter van 27 maart 2013 is de termijn laatstelijk verlengd tot 31 maart 2014.
3.3
De stichting heeft op 28 maart 2013 indicatiebesluiten genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (WJZ).
3.4
Bij beschikking van 12 februari 2013 heeft de kinderrechter de stichting gemachtigd[kind 1] en [kind 2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot en met 25 februari 2013, welke machtiging nadien steeds is verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter van 17 juli 2013, tot 31 oktober 2013.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter deze machtiging verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 31 maart 2014.[kind 1]
3.6
[kind 1] en [kind 2] zijn op 14 februari 2013 geplaatst in verschillende crisispleeggezinnen. [kind 2] is op 11 november 2013 overgeplaatst naar een perspectiefbiedend pleeggezin.[kind 1] verblijft thans nog in het crisispleeggezin.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de stichting als bedoeld in artikel 1 WJZ op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:262 lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van de stichting of de raad de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.2
De moeder stelt allereerst (in het beroepschrift, en nader uitgewerkt in haar brief van 31 december 2013) dat de bestreden beschikking weliswaar is gedateerd op 23 oktober 2013, maar dat deze feitelijk niet op 23 oktober 2013 is gegeven, noch in het openbaar is uitgesproken. Volgens de moeder heeft de beschikking niet eerder rechtskracht gekregen dan op 5 november 2013, nu op deze datum de beschikking bekend is gemaakt aan haar advocaat. De moeder verzoekt in haar brief van 31 december 2013 voor zover hier van belang (het hof begrijpt:) de beschikking van 23 oktober 2013, zoals hersteld bij beschikking van de kinderrechter van 13 november 2013, te vernietigen, het verlengingsverzoek van de stichting niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat de uithuisplaatsing van rechtswege is beëindigd op 31 oktober 2013. De stichting bevestigt dat de bestreden beschikking op 5 november 2013 aan alle belanghebbenden is verzonden, maar stelt dat de bestreden beschikking tijdig (vóór 31 oktober 2013) is gegeven. De stichting verzoekt voor zover hier van belang de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 28 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient de uitspraak in het openbaar te geschieden. Onder de dag van de uitspraak wordt verstaan de dag waarop de rechterlijke beslissing openbaar wordt gemaakt (HR 24 april 2009,
ECLI:NL:HR:2009:BG9906 (http://pi.rechtspraak.minjus.nl/)). Daartoe is voldoende dat de uitspraak vanaf een bepaalde, aan de verschenen partijen tevoren bekend gemaakte dag ter griffie in geschreven vorm aanwezig is en dat zowel de partijen als elke andere belanghebbende inzage in en afschrift van die beschikking kunnen verkrijgen (HR 1 november 1985, NJ 1986, 277). De bestreden beschikking is een authentieke akte waaraan ingevolge artikel 157 lid 1 Rv met betrekking tot de dag van de uitspraak tegenover een ieder dwingende bewijskracht toekomt. De rechter dient dan ook uit te gaan van de juistheid van de in de bestreden beschikking vermelde uitspraakdatum, behoudens tegenbewijs. Met het oog op de vereiste rechtszekerheid en hanteerbaarheid van het recht op het punt van het tijdstip waarop beroepstermijnen gaan lopen, moet aan dat tegenbewijs de eis worden gesteld dat daaruit ondubbelzinnig de onjuistheid blijkt van hetgeen de beschikking op het genoemde punt inhoudt (HR 9 juli 2010,
ECLI:NL:HR:2010:BM2337 (http://pi.rechtspraak.minjus.nl/)).
4.4
Wat betreft de vraag of de moeder is geslaagd in tegenbewijs tegen de juistheid van de in de bestreden beschikking vermelde uitspraakdatum, overweegt het hof als volgt. De bestreden beschikking is gedateerd op 23 oktober 2013 en in deze beschikking is opgenomen dat deze beschikking is bepaald op heden. De moeder heeft aangevoerd dat deze datum niet is medegedeeld tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 9 oktober 2013. Uit het proces-verbaal van deze zitting blijkt dat de kinderrechter aan de verschenen partijen het volgende heeft medegedeeld: “
Ik zal proberen zo spoedig mogelijk een beslissing te nemen. In ieder geval voor 31 oktober a.s., dus uiterlijk 30 oktober 2013. Maar bij voorkeur nog eerder.” De moeder heeft verwezen naar de brief van haar toenmalige advocaat, mr. W.G. ten Brummelhuis, aan de Politie Twente van 7 november 2013 (productie 6 bij het beroepschrift), waarin mr. Ten Brummelhuis onder meer verklaart op 5 november 2013 tussen 14.00 uur en 15.00 uur contact te hebben opgenomen met mevrouw[...] van Bureau Kinderrechter van de rechtbank en dat mevrouw[...] haar toen heeft laten weten dat sprake zou zijn geweest van een mondelinge beslissing houdende machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg, maar dat deze beslissing nog niet op schrift was gezet. Op 30 oktober 2013 heeft de gezinsvoogd volgens haar verklaring ter mondelinge behandeling in hoger beroep meermalen telefonisch contact gezocht met de griffie van de rechtbank en gevraagd of de uitspraak al bekend was. Desgevraagd ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de gezinsvoogd verklaard dat zij niet naar de beschikking heeft gevraagd maar naar de inhoud van de beslissing. Zij heeft – nadat zij nogmaals had gebeld teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de aard van de plaatsing waartoe was beslist – vernomen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen was verlengd en dat de beslissing van de rechter betrekking had op een neutrale plaatsing en niet op een netwerkplaatsing. De gezinsvoogd heeft toegelicht dat het wel vaker gebeurt dat de beschikking er nog niet is en dat de stichting afgaat op de mondelinge mededeling van een griffiemedewerker bij een rechtbank. De gezinsvoogd had ook vóór 30 oktober 2013 al meermalen telefonisch contact met de griffie van de rechtbank gezocht, namelijk op 22 oktober en 23 oktober, en haar werd toen medegedeeld dat de beslissing van de kinderrechter nog niet bekend was, aldus de gezinsvoogd.
4.5
Het hof is van oordeel dat uit de door de moeder gestelde feiten en omstandigheden, mede gelet op de verklaringen van de gezinsvoogd ter mondelinge behandeling in hoger beroep, ondubbelzinnig de onjuistheid van de in de bestreden beschikking genoemde uitspraakdatum van 23 oktober 2013 blijkt. De gezinsvoogd heeft immers op 23 oktober 2013 de griffie van de rechtbank gebeld en vernomen dat er geen beslissing was genomen. Op dat moment lag er aldus geen beschikking in geschreven vorm aanwezig op de griffie. De vraag is vervolgens op welk moment er wel een uitspraak in geschreven vorm aanwezig was ter griffie waarvan partijen en belanghebbenden kennis konden nemen en een afschrift konden verkrijgen. Vast staat dat partijen en belanghebbenden op 5 november 2013 een afschrift van de bestreden beschikking hebben ontvangen. Dat de beschikking eerder dan 31 oktober 2013 openbaar is gemaakt is niet gebleken. De telefonische mededeling van de griffie van de rechtbank aan de gezinsvoogd op 30 oktober 2013 biedt onvoldoende steun aan het standpunt van de stichting dat de beschikking tijdig (vóór 31 oktober 2013) is gegeven, nu de gezinsvoogd volgens haar verklaring naar de inhoud van de beslissing en niet naar de beschikking heeft gevraagd, zodat uit de mededelingen van de griffie aan de gezinsvoogd (over de inhoud van de beslissing) niet zonder meer kan worden opgemaakt dat de beschikking op 30 oktober 2013 in geschreven vorm ter griffie aanwezig was. Hier komt bij dat volgens de onder 4.4 aangehaalde brief van mr. Ten Brummelhuis van 7 november 2013 ook op 5 november 2013 tussen 14.00 uur en 15.00 uur de beslissing nog niet op schrift was gezet. Het hof is, gelet op het onder 4.4 overwogene en de geschetste gang van zaken tussen 22 oktober 2013 en 5 november 2013, van oordeel dat de dag van de uitspraak, zijnde de dag waarop de rechterlijke beslissing openbaar is gemaakt, 5 november 2013 is.
4.6
Het hiervoor overwogene brengt mee dat de uitspraakdatum van de bestreden beschikking niet is gelegen vóór de afloop van de geldigheidsduur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen, zodat die machtiging niet meer kon worden verlengd. De eerste grief van de moeder slaagt. Dat de moeder deze grief bij voormelde brief van 31 december 2013 nader heeft toegelicht brengt niet mee dat sprake is van een nieuwe grief, zoals de stichting aanvoert. Bij beroepschrift heeft de moeder de kern van deze grief reeds geformuleerd. Dat de moeder bij brief van 31 december 2013 haar verzoek heeft aangepast aan de nadere toelichting op haar grief is naar het oordeel van het hof toelaatbaar. De stichting heeft weliswaar bezwaar gemaakt tegen deze verandering van verzoek, maar dat niet inhoudelijk toegelicht. Daarbij is de aanpassing van het verzoek van de moeder naar het oordeel van het hof niet in strijd met de eisen van een goede procesorde, nu de stichting voldoende gelegenheid heeft gekregen zich tegen die aanpassing te verweren.
4.7
Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het verzoek van de stichting tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen zal afwijzen, en voorts dat het hof de verzoeken van de stichting in het incidenteel hoger beroep tegen de beschikkingen van de kinderrechter van 17 juli 2013 en 23 oktober 2013 (strekkende tot gedeeltelijke vernietiging van genoemde beschikkingen en niet-ontvankelijkverklaring van de moeder in haar verzoek tot plaatsing van de kinderen in een netwerkgezin) wegens gebrek aan belang zal afwijzen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in het principaal hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 23 oktober 2013, zoals hersteld bij beschikking van de kinderrechter van 13 november 2013, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de stichting tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
in het incidenteel hoger beroep:
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. van der Beek, R. Krijger en J.P. Balkema, bijgestaan door mr. H. van Waterschoot als griffier, en is op 6 februari 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.