Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
grief I in het principaal appelgericht tegen overweging 2.4. van het tussenvonnis van 7 november 2012 waarin is overwogen dat de lijfrentepolis met het nummer [nummer] tegen een waarde van € 38.000,- aan [geïntimeerde] zal worden toegedeeld. Hij voert daartoe aan dat bij de berekening van die waarde ten onrechte rekening is gehouden met een belastingclaim van 52% over de (bruto) waarde van de polis. [appellant] stelt primair dat rekening moet worden gehouden met een belastinglatentie van 6,25%, waartoe hij verwijst naar een uitspraak van het gerechtshof te 's Gravenhage van 27 april 2011 (ECLI:NL:GHSHR:2011:BR4935), subsidiair op 24,1% en meer subsidiair op 37%. [appellant] voert daartoe aan dat een latentie van 52% te hoog is, mede omdat een uitbetaling ineens niet voor de hand ligt. [appellant] meent dat [geïntimeerde] zich normaliter de polis via een gespreide betaling over een periode van minimaal vijf jaar zou hebben laten uitbetalen. [appellant] betoogt verder dat de initiële waarde van de polis per maart 2011 ongeveer € 88.613,- bedroeg.
grief IIin essentie dat de rechtbank ten onrechte een door [geïntimeerde] tijdens huwelijk opgenomen bedrag van € 6.000,- niet in de verdeling heeft betrokken. [appellant] voert daartoe aan dat [geïntimeerde] ter zitting van 5 december 2011 heeft verklaard dat zij eind juni 2010 een bedrag van € 6.000,- van de lopende rekening heeft opgenomen en dat dat bedrag ten tijde van de ontbinding van het huwelijk nog op haar rekening stond.
haar grief in het incidenteel appeldat de rechtbank ten onrechte heeft verstaan dat partijen in onderling overleg zullen overgaan tot verdeling van de inboedel.