Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
…) bij arrest. bij voorraad uitvoerbaar, de vonnissen d.d. 17 november 2010, 13 juli 2011 en 25 april 2012 tussen partijen zij gewezen te vernietigen, en, opnieuw rechtdoende:
…) bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, onder verwerping van het principale appèl van [appellante], de vonnissen van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 3 juni 2009, 17 november 2010, 13 juli 2011 en 25 april 2012 (zaaknummer 155413), te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zonodig onder verbetering of aanvulling van de gronden, de conventionele vorderingen van [appellante] in eerste aanleg af te wijzen en de reconventionele vorderingen van Van Bethem toe te wijzen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties."
3.De feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De eiswijziging
6.De beoordeling van de grieven
het dakvan het bouwwerk (bestaande uit golfplaten die op houten gordingen rusten) een gebrek bevat, namelijk dat de gordingen en de overstek van de golfplaten niet overeenkomstig de overeenkomst zijn aangebracht. De rechtbank heeft in haar vonnis van 17 november 2010 (r.o. 4.4) overwogen dat door [appellante] herstel is aangeboden overeenkomstig de door ZNEB in haar (eerste) rapport genoemde methode en met een garantie van 10 jaar. Zij heeft daarom de door [geïntimeerde] ter zake gevorderde schadevergoeding niet toewijsbaar geacht en in plaats daarvan in het dictum van haar eindvonnis "verstaan" dat [appellante] het dak zal herstellen door overeenkomstig het advies van het ZNEB de aansluiting tussen de platen waterdicht te maken door middel van het aanbrengen van een kitsnoer tussen de platen, waarbij door de leverancier c.q. [appellante] garantie van 10 jaar op het breken van de platen wordt gegeven.
grief 2 in het incidenteel appelbetoogt [geïntimeerde] (onder verwijzing naar haar reactie op grief I principaal) dat het aanbrengen van een kitrand slechts een tijdelijke oplossing biedt en dat het gehele dak dient te worden vervangen. De kosten daarvan, door ZNEB begroot op € 30.000,-, dienen voor rekening van [appellante] te komen, aldus [geïntimeerde]. Het hof kan [geïntimeerde] hier niet in volgen. Het aanbrengen van een kitrand met een garantie van 10 jaar is juist door ZNEB aangedragen. Slechts voor het geval [appellante] de garantie van 10 jaar niet wenst te geven, heeft ZNEB vervanging voorgesteld. [appellante] wenst de garantie echter wel te geven. Ook in het door [geïntimeerde] in hoger beroep overgelegde derde ZNEB-rapport, gedateerd 21 mei 2013, wordt niet gesteld dat de in het eerste rapport geadviseerde herstelmethode niet zou volstaan. Het hof tekent daarbij aan dat bladzijde 3 van dit rapport ontbreekt in het door [appellante] gefourneerde procesdossier (en overigens ook in het griffiedossier). Nu [geïntimeerde] er voor heeft gekozen zelf geen dossier te fourneren, komt het voor zijn risico dat deze bladzijde niet tot de gedingstukken behoort. De grief faalt.
grief I in het principaal appelvoert [appellante] aan dat [geïntimeerde] haar niet toelaat het herstel aan het dak uit te voeren en dat [geïntimeerde] ten onrechte € 5.000,- inhoudt (naar het hof begrijpt: van het bedrag waartoe hij door de rechtbank is veroordeeld) omdat hij vervanging van het dak wenst. [appellante] vordert (bij wijze van
eiswijziging) een verklaring voor recht dat zij het dak mag herstellen door het aanbrengen van voegkit onder de onderste platen en dat [geïntimeerde] ten onrechte in dit verband een bedrag van € 5.000,- niet betaalt. [geïntimeerde] heeft in antwoord hierop aangegeven dat hij aanvankelijk een bedrag van € 4.671,78 heeft ingehouden in verband met het herstel van het dak, doch dit bedrag vervolgens toch heeft betaald. [appellante] heeft daarop nog niet kunnen reageren. Voorts heeft [geïntimeerde] betoogd dat [appellante] niet kan volstaan met alleen het afkitten van de onderste dakplaten. Het hof ziet in het eerste ZNEB-rapport en het [deskundigenrapport] inderdaad geen aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat met het afkitten van de onderste platen zou kunnen worden volstaan. Wat betreft een mogelijk door [geïntimeerde] aan [appellante] verschuldigd bedrag zal dit arrest een executoriale titel opleveren, zodat daarnaast ook geen belang bestaat bij de verklaring voor recht. De grief faalt derhalve en de bij eiswijziging ingestelde eis zal worden afgewezen.
krimpscheurenin de vloer en de wanden van het pand. ZNEB heeft dienaangaande in haar tweede rapport (prod. 1 bij CvD tevens akte wijziging van eis) geoordeeld: "
door het niet aanwezig zijn van een krimpnet in de druklaag van de vloer kan de krimpspanning niet/niet voldoende worden opgenomen, waardoor de krimpscheuren ontstaan. De scheurvorming in de wanden is een gevolg van de ontstane krimpscheuren in de vloer, welke zich in deze wanden doorzet”ZNEB heeft de herstelkosten aan de vloer vastgesteld op € 8.925,- inclusief btw. [geïntimeerde] heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van dat bedrag.
grief II in het principaal appelbestrijdt [appellante] de juistheid van de conclusie van de rechtbank in haar vonnis van 13 juli 2011 dat [geïntimeerde] heeft bewezen dat er door [appellante] geen krimpnet in de vloer is aangebracht. Daartoe beroept [appellante] zich onder meer op het door haar in appel overgelegde [deskundigenrapport]. [deskundige] schrijft:
de peilhoogte. Volgens [geïntimeerde] is door [appellante] niet de voorgeschreven peilhoogte aangehouden tussen het nieuwe bedrijfspand en de bestaande stal met wateroverlast ter plaatse van de stal en wagenloods tot gevolg. In het eerste ZNEB-rapport wordt daarover opgemerkt dat, zakelijk weergegeven, de nieuwbouw te laag is aangelegd waarmee op de kosten is bespaard (grondverbetering/aanvulling zandpakket). Voorts wordt opgemerkt dat herstel niet meer mogelijk is en dat naar redelijkheid en billijkheid een vergoeding op zijn plaats is van € 10.000,-. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 17 november 2010 overwogen dat, samengevat, het bij brief van 7 december 2008 klagen over dit gebrek te laat is, nu het werk in zoverre reeds in december 2006 was afgerond en gesteld noch gebleken is dat het gebrek in de peilhoogte pas onlangs aan het licht is gekomen. Zij heeft [geïntimeerde] toegelaten te bewijzen dat hij eerder heeft geklaagd, namelijk tijdens het werk. In dit bewijs heeft zij
grief 1 in het incidenteel appelkomt [geïntimeerde] op tegen dit oordeel. Uit de toelichting op de grief blijkt dat deze niet is gericht tegen de bewijsopdracht en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, zodat het hof van de juistheid daarvan heeft uit te gaan. De grief is gericht tegen de bewijswaardering. [geïntimeerde] betoogt dat hij wel heeft bewezen dat hij reeds tijdens de werkzaamheden heeft geklaagd over de peilhoogte. Het hof deelt echter het oordeel van de rechtbank dat dit niet het geval is en neemt over wat de rechtbank ter zake heeft overwogen. Het hof voegt hieraan toe dat, anders dan [geïntimeerde] betoogt, aan de verklaringen van de beide heren [appellante] niet de beperkte bewijswaarde toekomt als bedoeld in artikel 164 lid 2 Rv, nu het bewijsrisico op dit punt bij [geïntimeerde] ligt. [geïntimeerde] biedt in hoger beroep aan te bewijzen aan dat hij tijdig (naar het hof begrijpt: tijdens de uitvoering van de werkzaamheden) heeft geklaagd. Als getuigen noemt hij [geïntimeerde] sr. (naar het hof begrijpt: hijzelf), [geïntimeerde] jr., [A] en [geïntimeerde]. Het is het hof niet duidelijk op welke personen wordt gedoeld met
grief III principaal), het werkloon riolering (
grief IV principaal), de extra deur voor de paardenstal (
grief V principaal) en de erfverharding (
grief VI principaal).
sonderingskosten en het werkloon rioleringtracht [appellante] met het door haar gestelde omtrent bevrijdende verweren kennelijk te betogen dat indien de opdrachtgever niet betwist dat werkzaamheden buiten het bestek om zijn verricht, het meerwerk vaststaat, behoudens door hem te stellen en te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit iets anders kan volgen. [appellante] verliest daarmee uit het oog dat extra werk alleen dan als meerwerk voor vergoeding in aanmerking komt indien voldaan is aan de voorwaarden van artikel 7: 755 BW. Indien de opdrachtgever, zoals hier, gemotiveerd betwist dat aan die voorwaarden is voldaan, dan is geen sprake van een bevrijdend verweer maar van een grondslagverweer. De stelplicht en de bewijslast rusten derhalve op de aannemer. Door geen der getuigen is verklaard dat [appellante] [geïntimeerde] heeft gewezen op de noodzaak van een uit de extra werkzaamheden voortvloeiende prijsverhoging. Evenmin is komen vast te staan dat [geïntimeerde] die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen.
de erfverhardingoverweegt het hof in aanvulling op de overwegingen van de rechtbank dat in hoger beroep door [appellante] gestelde aanvullende feiten (MvG 111 en 112) gemotiveerd door [geïntimeerde] zijn weersproken en dat [appellante], op wie in deze de bewijslast rust, ter zake geen voldoende gespecificeerd en concreet bewijsaanbod heeft gedaan.
extra deur voor de paardenstal (grief V principaal) heeft [appellante] betoogd dat blijkens de technische omschrijving de stalinrichting voor rekening komt van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] beroept zich echter op bladzijde 9 van de technische omschrijving, waar staat geschreven: “
Het leveren en aanbrengen van de op de tekening staande deuren”. Het hof stelt vast dat [appellante] in appel niet langer betwist dat de onderhavige deur is ingetekend, met dien verstande dat deze in het werk een kwartslag is gedraaid (dit blijkt inderdaad uit de bij akte van 8 februari 2012 overgelegde tekeningen). Daar staat echter tegenover dat op bladzijde 11 van de technische omschrijving inderdaad wordt bepaald dat de inrichting van de stal voor rekening van [geïntimeerde] komt. Naar het oordeel van het hof had [geïntimeerde] op grond daarvan behoren te begrijpen dat de door hem aangehaalde zinsnede op bladzijde 9 alleen betrekking kon hebben op de aldaar genoemde buitendeuren. Daarom volgt het hof de uitleg van [appellante]. Grief V principaal slaagt.
grief VIIA principaal)
(grief VIIB principaal), de heftruck (
grief VIIC principaal) en de shovel (
grief VIID principaal)
grief VIII principaal) klaagt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte van de door [geïntimeerde] gevorderde vergoeding van door hem gemaakte expertisekosten de (afgeronde) helft van de kosten van het eerste ZNEB-rapport toewijsbaar heeft geacht. [appellante] voert hiertegen aan dat een juridische grondslag hiervoor ontbreekt omdat volgens haar geen sprake is van een tekortkoming en verzuim harerzijds.
uitsluitend in eerste aanleg niet gehoorde getuigenzullen kunnen worden opgeroepen en dat het verhoor zal plaatsvinden in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden, op een nog nader te bepalen dag en uur voor mr. L. Janse, hiertoe tot raadsheer commissaris benoemd;
dinsdag 25 november 2014voor :