ECLI:NL:GHARL:2014:8134

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
22 oktober 2014
Zaaknummer
13/00611
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over aanslag reclamebelasting en de verbindende kracht van de Verordening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Dongeradeel tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 25 april 2013 een aanslag in de reclamebelasting had vernietigd. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende, een drukkerij, een aanslag opgelegd van € 390 voor het jaar 2011. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de aanslag ten onrechte had gehandhaafd, omdat de Verordening op de heffing en invordering van reclamebelasting niet verbindend was. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, waarbij de vraag centraal stond of de Verordening wel degelijk verbindende kracht had.

Tijdens de zitting op 27 mei 2014 werd het standpunt van de heffingsambtenaar dat de Verordening rechtens en feitelijk gelijke gevallen willekeurig onderscheid maakte, betwist door belanghebbende. De heffingsambtenaar stelde dat het onderscheid tussen aard- en nagelvaste reclameobjecten en losstaande reclameobjecten gerechtvaardigd was door de doelmatigheid en beheersing van perceptiekosten. Het Hof oordeelde dat de beperking van de maatstaf van heffing tot aard- en nagelvast met de desbetreffende vestiging verbonden reclameobjecten niet leidde tot een willekeurige of onredelijke heffing. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de heffingsambtenaar gegrond, terwijl het incidentele hoger beroep van belanghebbende ongegrond werd verklaard.

De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van gemeenten bij het vaststellen van belastingverordeningen en de mogelijkheid om onderscheid te maken tussen verschillende soorten reclameobjecten, mits dit gerechtvaardigd kan worden door praktische overwegingen zoals kostenbeheersing. De beslissing van het Hof biedt inzicht in de toepassing van de Gemeentewet en de juridische kaders waarbinnen gemeenten hun belastingheffingsbevoegdheid uitoefenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 13/00611
uitspraakdatum: 22 oktober 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Dongeradeel(hierna: de heffingsambtenaar)
en het incidentele hoger beroep van
[X] v.o.f.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2013, nummer AWB LEE 11/1159, in het geding tussen de heffingsambtenaar en belanghebbende

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag in de reclamebelasting opgelegd ten bedrage van € 390.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden. Op grond van de Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is per 1 januari 2013 de rechtbank Leeuwarden opgegaan in de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 25 april 2013 gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, de bestreden aanslag vernietigd, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 vergoedt.
1.4
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende beantwoord.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A], als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] namens de heffingsambtenaar.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is toegestuurd.
1.8
Het Hof heeft aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en belanghebbende bij schrijven van 18 juni 2014 in de gelegenheid gesteld haar grieven in hoger beroep, voor zover deze niet zijn toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, schriftelijk toe te lichten.
1.9
Belanghebbende heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt bij brief van 8 juli 2014. De heffingsambtenaar heeft daarop gereageerd bij brief van 5 augustus 2014. Partijen hebben in hun reacties te kennen gegeven geen prijs te stellen op een nadere mondelinge behandeling. De voorzitter heeft daarop het onderzoek gesloten.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende drijft een drukkerij in een pand gelegen aan de [a-straat] 5 te [Z], gemeente Dongeradeel, (hierna: het pand).
2.2
Aan het pand zijn twee reclameobjecten aangebracht die aard- en nagelvast zijn verbonden met dit pand en die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, te weten de op het venster geschreven letters met de tekst “[C]” en de aan het pand aangebrachte neonverlichting met de tekst “[C]”.
2.3
In de openbare vergadering van 4 november 2010 heeft de raad van de gemeente Dongeradeel de "Verordening op de heffing en de invordering van reclamebelasting" voor het belastingjaar 2011 (hierna: de Verordening) vastgesteld.
2.4
De Verordening luidt, voor zover hier van belang:
"Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder: (…)
c. reclameobjekt: een openbare aankondiging in letters, symbolen of kleuren of een combinatie daarvan, zichtbaar vanaf de openbare weg, die aard- en nagelvast zijn verbonden aan een gebouwd perceel; (…)
e. vestiging: een gebouw, of deel daarvan, dat door één organisatie of bedrijf wordt gebruikt. (…)
Artikel 2 Voorwerp van de belasting en belastbaar feit
Onder de naam reclamebelasting wordt, binnen de gebieden zoals nader aangewezen in de bij deze verordening behorende overzichtskaarten, een belasting geheven ter zake van reclameobjecten.
Artikel 3 Belastingplicht
1. De reclamebelasting wordt geheven van degene van wie, dan wel ten behoeve van wie, reclameobjecten worden aangetroffen; (…)
Artikel 4 Maatstaf van heffing
1. De reclamebelasting wordt geheven naar een vast bedrag per vestiging.
2. Voor de toepassing van dit artikel worden de oppervlakten van alle reclameobjekten, die bij één gebouwd perceel of deel daarvan behoren, bij elkaar opgeteld. Indien meerdere gebouwde percelen of delen daarvan tezamen worden gebruikt door één belastingplichtige, worden de oppervlakten van reclameobjekten die bij deze gebouwde percelen of delen daarvan behoren voor de toepassing van dit artikel bij elkaar opgeteld.
3. Indien dezelfde belastingplichtige een aantal niet naast elkaar gelegen gebouwde percelen of gedeelten, waarop reclameobjekten zijn aangebracht, in gebruik heeft, worden deze aangemerkt als één vestiging.
Artikel 5 Belastingtarief
Het tarief bedraagt per vestiging, per jaar € 390,00.
Artikel 6 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 7 Wijze van heffing
De reclamebelasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 8 Vrijstellingen
De reclamebelasting wordt niet geheven ter zake van reclameobjekten: (…)
b. die door kerken, culturele, maatschappelijke of daarmee gelijk te stellen lichamen met ideële doelstellingen zijn aangebracht en betrekking hebben op niet-commerciële doeleinden:
c. op onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard; (…)".
2.5
Het pand is gelegen binnen het gebied als bedoeld in artikel 2 van de Verordening.
2.6
Op 17 februari 2011 is een convenant, genaamd "[D]", gesloten tussen de gemeente Dongeradeel en de Stichting [E] (de Stichting). In dit convenant zijn afspraken neergelegd over de besteding van de opbrengst van de reclamebelasting, die na aftrek van de kosten van heffing en invordering (perceptiekosten), ter beschikking wordt gesteld aan de Stichting.
2.7
Gedurende het jaar 2011 bevonden zich binnen het gebied als bedoeld in artikel 2 van de Verordening 211 vestigingen met reclameobjecten, waarvan twee vestigingen met reclameobjecten die niet "aard- en nagelvast" bevestigd waren. De belastingplichtigen van laatstgenoemde vestigingen zijn niet in de heffing van reclamebelasting betrokken.
2.8
In de "Verordening op de heffing en de invordering van reclamebelasting" voor het belastingjaar 2012, zoals op 27 oktober 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Dongeradeel, is artikel 1, onderdeel c. gewijzigd ten opzichte van de Verordening voor het belastingjaar 2011 en als volgt vastgesteld:
"reclameobjekt: een openbare aankondiging in letters, symbolen of kleuren of een combinatie daarvan, zichtbaar vanaf de openbare weg, die is aangebracht aan of op een gebouwd perceel".
2.9
In het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 oktober 2011, "Agendapunt: 20, No. 83/'11", over het gemeentelijk belastingbeleid 2012 is - onder meer - over de onder 2.8 vermelde wijziging het volgende opgenomen:
"De term "aard- en nagelvast" is uit overwegingen van doelmatigheid, controleerbaarheid en beheersing van de perceptiekosten in de verordening reclamebelasting opgenomen. De term "aard- en nagelvast" leidt tot discussie in procedures. Doelstelling is dat losstaande reclameobjecten, zoals bijvoorbeeld losstaande reclameborden, niet in de heffing worden betrokken. Om toekomstige discussie en procedures te voorkomen stellen wij u voor de term "aard- en nagelvast" in de verordening reclamebelasting te laten vervallen, te vervangen door de term "aangebracht"(…)".
2.1
Er zijn in de gemeente Dongeradeel in het jaar 2011 in totaal 210 belastingplichtigen (vestigingen) in de heffing van de reclamebelasting betrokken ter zake van in totaal 717 aard- en nagelvast met de desbetreffende vestiging verbonden (of: daaraan aangebrachte) reclameobjecten. In de gemeente Dongeradeel zijn 262 losstaande reclameobjecten geïnventariseerd. Van degenen aan wie deze losstaande reclameobjecten toebehoren respectievelijk ten behoeve van wie deze reclameobjecten strekken, zijn er twee die niet tot de hiervoor bedoelde groep van belastingplichtigen behoren.
2.11
De opbrengst van de reclamebelasting in de gemeente Dongeradeel bedraagt in 2011 (voor perceptiekosten) € 76.570 en in 2012 € 76.212,50. De perceptiekosten bedragen in 2011 € 7.891,95 en in 2012 € 2.238,99. De reclamebelasting is ingevoerd in het jaar 2011. Aan initiële werkzaamheden (de inventarisatie van de reclameobjecten, het organiseren van een informatieavond en het opbouwen van de bestanden) is van het genoemde bedrag van € 7.891,95 in 2011 een bedrag van € 5.475,46 besteed.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de heffingsambtenaar aan belanghebbende terecht een aanslag in de reclamebelasting heeft opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de Verordening verbindende kracht heeft.
3.2
De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.3
Belanghebbende beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 - vermelde vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover het betreft de proceskostenveroordeling en tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor het overige.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 227 van de Gemeentewet kan ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg een reclamebelasting worden geheven. Bij de vaststelling van een belastingverordening komt aan de gemeenteraad een ruime beoordelingsvrijheid toe.
4.2
Zoals ook tijdens de parlementaire behandeling is opgemerkt, kunnen gemeenten op grond van artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hun in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en blz. 77-78). Voor onverbindendverklaring is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel (vgl. HR 14 augustus 2009, nr. 43 120, ECLI:NL:HR:2009:BI1943, BNB 2009/276).
4.3
De Rechtbank heeft geoordeeld dat reclameobjecten die aard- en nagelvast met een vestiging verbonden zijn en reclameobjecten die dat niet zijn, mede in het licht van de regeling, rechtens en feitelijk gelijke gevallen, vormen. Dit leidt tot een willekeurige belastingheffing, tenzij een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het aangebrachte onderscheid aanwezig is. Deze heeft de Rechtbank niet aanwezig geacht.
4.4
De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep aangevoerd dat van een willekeurige heffing van reclamebelasting in het onderhavige geval geen sprake is, aangezien het hiervoor bedoelde onderscheid in reclameobjecten gerechtvaardigd wordt door de doelmatigheid en beheersing van perceptiekosten. Ter onderbouwing daarvan heeft hij een raming van die perceptiekosten overgelegd die van toepassing is in de situatie waarin alle - onder 2.10 - genoemde aard- en nagelvaste dan wel losstaande reclameobjecten in de heffing worden betrokken. De heffingsambtenaar veronderstelt dat de alsdan noodzakelijke controle van losstaande reclameobjecten, uitgaande van een maandelijkse controle van 3 minuten per object per maand, leidt tot een bedrag van € 10.700 aan extra jaarlijkse perceptiekosten. De gemiddelde (niet initiële) perceptiekosten over 2011 en 2012 bedroegen € 2.327,74 per jaar (waarbij uitsluitend reclameobjecten die aard- en nagelvast met een vestiging verbonden zijn, dan wel daaraan zijn aangebracht in de heffing van de reclamebelasting zijn betrokken), zodat jaarlijks onevenredig extra perceptiekosten zouden moeten worden gemaakt als tevens de losstaande reclameobjecten in de heffing zouden worden betrokken (te weten: € 10.700; dat is ongeveer 14% van de gemiddelde opbrengst van die belasting in de jaren 2011 en 2012) Bovendien zou - als tevens de losstaande reclameobjecten in de heffing zouden worden betrokken - slechts twee vestigingen meer in de heffing van reclamebelasting zijn betrokken, aangezien de overige belastingplichtigen (vestigingen) die belast zouden kunnen worden ter zake van de bedoelde losstaande reclameobjecten reeds ter zake van uitsluitend reclameobjecten die aard- en nagelvast met een vestiging verbonden zijn, dan wel daaraan zijn aangebracht, in de heffing van de reclamebelasting zijn betrokken en dienaangaande een vast bedrag per vestiging betalen, waarbij aldus de aanwezigheid van de losstaande reclameobjecten niet tot extra heffing zou leiden.
4.5
Belanghebbende heeft de hiervoor – onder 4.4 – weergegeven cijfermatige gegevens niet betwist, zodat het Hof van de juistheid daarvan zal uitgaan.
4.6
Het Hof ziet zich dan voor de vraag gesteld of het in de Verordening gemaakte onderscheid, zoals hiervoor omschreven, wordt gerechtvaardigd door een besparing van extra perceptiekosten – door de beperking van de maatstaf van heffing tot aard- en nagelvast met de desbetreffende vestiging verbonden (of: daaraan aangebrachte) reclameobjecten - ten bedrage van € 10.700 (circa 14% van de belastingopbrengst zonder de bedoelde meeropbrengst), terwijl voor de meeropbrengst van de heffing – door de uitbreiding van de maatstaf van heffing tot losstaande reclameobjecten – geldt dat slechts van twee extra vestigingen een bedrag van € 390 kan worden geheven.
4.7
Onder omstandigheden kunnen de uitvoerbaarheid en de controleerbaarheid van de heffing rechtvaardigen dat een gemeente slechts belasting heft van een deel van de potentieel belastingplichtigen (vgl. HR 14 februari 2001, nr. 35 691, ECLI:NL:HR:2001:AA9984). De totstandkomingsgeschiedenis van de reclamebelasting brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
4.8
Naar het oordeel van het Hof, kan in de voorkoming van met de heffing gemoeide extra perceptiekosten in beginsel een rechtvaardiging worden gevonden de maatstaf van heffing te beperken tot aard- en nagelvast met de desbetreffende vestiging verbonden (of: daaraan aangebrachte) reclameobjecten. De omstandigheden van het onderhavige geval nopen niet tot een uitzondering op deze regel, nu de perceptiekosten, welke gepaard gaan met de uitbreiding van de maatstaf van heffing met losstaande reclameobjecten, disproportioneel hoog zijn in verhouding tot de extra belastingopbrengst van die uitbreiding. Deze kosten staan in zodanige wanverhouding tot de met deze uitbreiding te genereren extra belastingopbrengst dat niet gezegd kan worden dat - zonder de bedoelde uitbreiding - een substantieel deel van de in de gemeente Dongeradeel aanwezige vanaf de openbare weg zichtbare aankondigingen niet wordt belast.
4.9
Gelet op het hiervoor – onder 4.5 tot en met 4.8 - overwogene, leidt de beperking van de maatstaf van heffing tot aard- en nagelvast met de desbetreffende vestiging verbonden (of: daaraan aangebrachte) reclameobjecten in het onderhavige geval niet tot een willekeurige of onredelijke heffing. De uitspraak van de Rechtbank kan derhalve niet in stand blijven.
4.1
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de raad van de gemeente Dongeradeel zijn verordenende bevoegdheid zou hebben misbruikt – en daarmee in strijd zou hebben gehandeld met het verbod op détournement de pouvoir en de zogenoemde “tweewegenleer” – door de opbrengsten van de reclamebelasting 2011 volledig ter beschikking te stellen aan de Stichting zonder daarbij een subsidiebesluit te nemen. In dat verband heeft belanghebbende nog betoogd dat sprake zou zijn van een “verkapt lidmaatschap” van Ondernemersvereniging [F]. Er zou, aldus belanghebbende, de facto sprake zijn van delegatie van de verordenende bevoegdheid, nu 90% van de opbrengst van de reclamebelasting 2011 is besteed aan kosten gemaakt door [F].
4.11
Vaststaat dat de gemeente Dongeradeel een convenant heeft gesloten met de Stichting over de besteding van de opbrengst van de reclamebelasting, die na aftrek van de kosten van heffing en invordering (perceptiekosten) ter beschikking wordt gesteld aan de Stichting. Reeds daarom is er ten aanzien van de gemeente Dongeradeel geen sprake van een “verkapt lidmaatschap” van Ondernemersvereniging [F]. Dat de Stichting in overeenstemming met het convenant en haar doelstellingen, zoals de heffingsambtenaar onbestreden heeft gesteld, de door haar verkregen middelen in 2011 nagenoeg geheel aan Ondernemersvereniging [F] heeft besteed doet daaraan niet af. In het algemeen geldt immers dat de reclamebelasting in artikel 227 van de Gemeentewet is voorzien als een algemene belasting, hetgeen meebrengt dat een gemeente vrij is in de besteding van de opbrengst van die belasting (vgl. HR 11 november 2011, nr. 10/04446, ECLI:NL:HR:2011:BR4564), terwijl niet aannemelijk is geworden dat de heffing door de uitvoering van het convenant ertoe heeft geleid dat sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Ook maakt belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting van de heffingsambtenaar, niet aannemelijk dat de raad zijn bevoegdheid in strijd met het verbod op détournement de pouvoir, dan wel op een andere wijze onrechtmatig zou hebben gebruikt bij de nakoming van het bedoelde convenant, nog daargelaten de door de heffingsambtenaar onbetwist gestelde waarborgen ten behoeve van de (controle door de) gemeente Dongeradeel, welke in het convenant en de oprichtingsakte van de Stichting zijn neergelegd.
4.12
Belanghebbende heeft ten slotte nog het standpunt ingenomen dat artikel 8, aanhef en onderdelen b en c, van de Verordening in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu de in deze bepalingen gemaakte uitzonderingen op de heffingsplicht een objectieve en redelijke rechtvaardiging ontberen.
4.13
De openbare aankondigingen van kerken en – kort gezegd - andere lichamen die een algemeen maatschappelijk, charitatief of ideëel belang dienen, houden niet rechtstreeks verband met commerciële activiteiten, terwijl instellingen met een dergelijk belang evenmin profiteren van de promotionele activiteiten die met de opbrengst van de reclamebelasting worden bekostigd. Daarmee hebben de vrijstellingen die zijn opgenomen in artikel 8, aanhef en onderdelen b en c, van de Verordening, naar het oordeel van het Hof, een objectieve en redelijke rechtvaardiging, zodat niet gezegd kan worden dat de heffing van reclamebelasting van belanghebbende in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijke wetgeving.
4.14
Aan het incidentele hoger beroep van belanghebbende, dat inhoudt dat de Rechtbank ten onrechte zou hebben geoordeeld dat de zwaarte van een zaak als "gemiddeld" moet worden aangemerkt, komt het Hof niet toe, nu het Hof het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond zal verklaren.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Heffingsambtenaar gegrond en het incidentele hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank; en
– verklaart het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 22 oktober 2014 in het openbaar uitgesproken. In verband met verhindering van de voorzitter is de uitspraak namens hem ondertekend door mr. E. Polak.
De griffier, Namens de voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(E. Polak)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 oktober 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.