Uitspraak
NEM,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
28 juni 2012 van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen en het vonnis van 7 februari 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).
2.Het geding in hoger beroep
De comparitie van partijen is gehouden op 2 april 2014. Het proces-verbaal van die zitting bevindt zich in afschrift bij de stukken.
3.Ontvankelijkheid en feiten
29 augustus 2008 en 30 augustus 2009 was vermeld, te weten totaal 17.141 m3 gas en elektriciteit 9.311 kWh.
De tweede correctienota (factuurnr.6000042359) stelde het verbruik over de betreffende periode opnieuw vast, namelijk op 10.475 m3 gas en 12.877 kWh elektriciteit en het ter zake verschuldigde bedrag op € 8.785,97. Voorts stond op deze factuur vermeld dat
[geïntimeerde] gelet op de reeds in rekening gebrachte termijnbedragen en de verrekening met het saldo van de eerste creditnota een bedrag van € 2.899,75 terug zou ontvangen. [geïntimeerde] heeft een bedrag van € 2.849,75 van NEM ontvangen.
Als (deels gecorrigeerde) beginstanden per 2 augustus 2007 hanteerde NEM in de specificatie van deze correctienota voor elektriciteit 5.749 kWh (laag tarief) en 5.682 kWh (hoog tarief) en voor gas 61.118 m3.
4 augustus 2010 een verbruik vermeld van 4.736 m3 gas en 5.785 kWh elektriciteit, ter zake waarvan een bedrag van € 4.175,24 in rekening werd gebracht.
De eindnota van 18 november 2010 gaf aan dat het verbruik over de periode
5 augustus 2010 tot 4 oktober 2010 348 m3 gas en 7.269kWh elektriciteit was geweest,
ter zake waarvan een bedrag van € 1.418,39 in rekening werd gebracht.
De eindstanden die NEM per 4 oktober 2010 heeft gehanteerd bedragen blijkens de specificatie bij deze eindnota voor elektriciteit 19.107 kWh (laag tarief), 18.255 kWh (hoog tarief) en voor gas 76.700 m3.
4.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter
"Naar het oordeel van de kantonrechter heeft NEM dan ook niet aannemelijk kunnen maken dat zij daadwerkelijk de gestelde hoeveelheden gas- en elektriciteit heeft geleverd in de periode 8 juli 2009 tot en met 14 maart 2011. Ook heeft zij niet aannemelijk kunnen maken dat er sprake is geweest van reële schattingen van het gas- en elektriciteitsverbruik.
5.Bespreking van de grieven
Zij heeft haar vordering immers gebaseerd op de correctienota's van18 februari 2010 die betrekking hebben op de periode 2 augustus 2007 tot 15 juli 2009 (producties 8en 9 bij cvr), alsmede op de afrekennota van 30 augustus 2010, die ziet op de periode
16 juli 2009 tot 4 augustus 2010 (productie 6 bij cvr) en ten slotte op de eindafrekening van 18 november 2010 die ziet op de periode 5 augustus 2010 tot 4 oktober 2010 (productie 7 bij cvr).
grieven II, III en IVzijn gericht tegen de afwijzing van de vordering van NEM en leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor. Zij lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
2 augustus 2007 tot 3 oktober 2010 in totaal (76.700-61.118=) 15.582 m3 gas verbruikt en 25.931 kWh elektriciteit, te weten (19.107-5.749=) 13.358 kWh laag tarief en (18.255-5.682=) 12.573 kWh hoog tarief. De begin- en eindstanden zijn door netbeheerder Enexis geschat omdat [geïntimeerde] heeft nagelaten de werkelijke begin- en eindstanden aan NEM door te geven. Een dergelijke schatting vindt plaats op grond van het historisch jaarverbruik.
De meterstanden die NEM bij haar facturatie tot uitgangspunt heeft genomen, komen overeen met de meterstanden zoals die blijken uit het door de netbeheerder bijgehouden Toegankelijk Meetregister (hierna: EDSN Meetregister). NEM dient die gegevens ook tot uitgangspunt te nemen. NEM wordt zelf afgerekend voor hetzelfde verbruik. Wanneer [geïntimeerde] meent dat die meterstanden niet correct zijn, had zij om correctie moeten verzoeken bij de netbeheerder.
De omstandigheid dat het verbruik van [geïntimeerde] boven het landelijk gemiddelde ligt, betekent niet dat de gegevens onjuist of onaannemelijk zijn. [geïntimeerde] bewoont een boerderij die midden in de weilanden staat en dus blootgesteld is aan de elementen. Uit de door [geïntimeerde] overgelegde bankafschriften blijkt dat zij een uitkering ontvangt, zodat het aannemelijk is dat zij veel thuis is, hetgeen ook leidt tot een hoger energieverbruik dat gemiddeld.
NEM heeft in totaal € 15.249,49 aan [geïntimeerde] in rekening gebracht en van haar betalingen tot een totaal bedrag van € 3.618,- ontvangen, zodat er nog een bedrag van
€ 11.631,49 te betalen resteerde. NEM heeft echter ten onrechte een bedrag van € 2.849,75 aan [geïntimeerde] overgemaakt, zodat NEM thans een totaalbedrag van € 14.481,24 van [geïntimeerde] te vorderen heeft (productie 5 bij mvg).
betwist dat zij meer dan gemiddeld zou verbruiken. Bovendien heeft zij wel degelijk meterstanden doorgegeven en indien zij dat niet heeft gedaan, dan had NEM die standen kunnen (laten) opnemen. Niet gesteld of gebleken is dat NEM dit heeft geprobeerd of dat NEM [geïntimeerde] heeft gewezen op de mogelijke gevolgen voor haar van het niet doorgeven van de meterstanden.
betwist dat het overzicht dat door NEM in het geding is gebracht werkelijke meterstanden bevat. Voor zover dat wel het geval is, bestaat er naar de mening van [geïntimeerde] gerede twijfel over de juistheid van de geleverde energie, de meetinrichting en/of de meetgegevens, nu de meterstanden dusdanig hoog zijn dat niet aannemelijk is dat [geïntimeerde] een dergelijke hoeveelheid energie heeft verbruikt. In de directe omgeving van de woning van [geïntimeerde] bevinden zich een elektrische installatie van de NAM en een hondentrainingscentrum. Beide percelen hebben ook het adres [adres] maar met de toevoeging BY en DIV. Mogelijk is [geïntimeerde] aangeslagen voor het verbruik van deze percelen.
Door de vele nota's, creditnota's, eindafrekeningen is het voor [geïntimeerde] onduidelijk hoe deze nota's zijn verwerkt en hoe haar betalingen zijn verwerkt in de totale vordering, zo stelt zij.
NEM heeft gesteld dat [geïntimeerde] de meterstanden niet aan haar doorgaf; slechts eenmaal, op 11 september 2008 heeft zij de meterstand van het gas doorgegeven.
heeft betwist dat zij geen meterstanden heeft doorgegeven. Gelet op de gegevens uit het door de netbeheerder bijgehouden meetregister staat naar het oordeel van het hof voorshands vast dat [geïntimeerde] alleen op 11 september 2008 meterstanden heeft doorgegeven, behoudens door haar te leveren tegenbewijs.
NEM heeft onweersproken gesteld dat de netbeheerder overgaat tot het schatten van de meterstanden, in het geval er geen meterstanden worden doorgegeven en dat NEM zich aan de gegevens uit het ESDN meetregister moet houden aangezien zij ook zelf wordt afgerekend voor het daaruit blijkende verbruik.
Voor zover [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat er getwijfeld moet worden aan de meetinrichting, gaat het hof daaraan voorbij, nu niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde] op enig moment heeft verzocht om onderzoek naar het functioneren van de meetinrichting te doen en evenmin dat later, nadat [geïntimeerde] naar een andere leverancier was overgestapt, is gebleken van gebreken aan de meetinrichting.
Het hof verwerpt voorts de door [geïntimeerde] geopperde mogelijkheid dat zij is belast voor het energieverbruik van naburige percelen die ook het adres [adres] hebben, zij het met de toevoeging BY of DIV. Uit het door NEM als productie 1 bij memorie van grieven overgelegde emailbericht van de netbeheerder blijkt immers dat de betreffende percelen voorzien zijn van eigen energiemeters.
Uit het register blijkt dat de meterstanden op 13 september 2006 en 30 september 2009 zijn opgenomen door een meetverantwoordelijke. Het betreft derhalve werkelijke en niet geschatte meterstanden. Op genoemde data waren de meterstanden als volgt:
Uit deze werkelijke meterstanden blijkt derhalve dat er sprake was van een gemiddeld gebruik van bijna 5.000 m3 gas en 6.000 kWh elektriciteit.
Het verbruik dat NEM [geïntimeerde] in rekening heeft gebracht over de periode
2 augustus 2007 tot 4 augustus 2010 (correctienota's van 18 februari 2010 en afrekennota van 30 augustus 2010) komt met dit gemiddelde overeen.
Dat geldt evenwel niet voor de eindnota van 18 november 2010 waarbij over de periode
5 augustus 2010 tot 4 oktober 2010 naast 358 m3 gas maar liefst 7.269 kWh elektriciteit in rekening wordt gebracht. NEM heeft in eerste aanleg bij 'akte nadere toelichting eis' van
26 juli 2012 (randnummer 7) erkend dat de schatting van de eindstand van de elektriciteit op 3 oktober 2010 te hoog bleek en gecorrigeerd diende te worden met 5.595 kWh.
NEM stelt dat een en ander niet van invloed is op de betalingsverplichting van [geïntimeerde] omdat haar nieuwe energieleverancier is gestart met "min-verbruiken" voor elektra, [geïntimeerde] heeft zich daar nog niet over uitgelaten.
(25.931 kWh - 5.595 kWh = ) 20.336 kWh elektriciteit.
Voorts zal de comparitie worden benut om nadere inlichtingen te verkrijgen over hetgeen aan het slot van r.o. 5.9 is overwogen. Het hof gelast [geïntimeerde] in dat verband om ter gelegenheid van de comparitie de afrekennota's met de bijbehorende specificatie van haar opvolgende energieleverancier in het geding te brengen teneinde inzicht te geven in haar verbruik in de periode na 3 oktober 2010 en in de wijze waarop die leverancier met haar heeft afgerekend (al dan niet door te starten met zogenoemde "min-verbruiken").
Ten slotte zal de comparitie worden benut om een schikking te beproeven.
mr. M.M.A. Wind, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als in r.o. 5.11 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;