ECLI:NL:GHARL:2014:8072

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
200.127.782-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling van energiekosten tussen energieleverancier en particuliere afnemer

In deze zaak vorderde De Nederlandse Energiemaatschappij B.V. (NEM) van een particuliere afnemer, [geïntimeerde], betaling van ruim € 14.000 voor de levering van gas en elektriciteit over een periode van meer dan drie jaar. De kantonrechter wees de vordering af, omdat NEM niet kon aantonen dat het in rekening gebrachte verbruik redelijk was, gezien de grote discrepantie met het normale verbruik. NEM ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof overwoog dat NEM zich baseerde op gegevens uit het meetregister van de netbeheerder, dat schattingen hanteert wanneer geen meterstanden worden doorgegeven. Het hof stelde vast dat [geïntimeerde] slechts eenmaal meterstanden had doorgegeven en dat NEM zich aan de gegevens uit het meetregister moest houden. Het hof oordeelde dat NEM in eerste instantie voldoende bewijs had geleverd van het verbruik, maar dat er twijfels bestonden over de eindnota van 18 november 2010, die een onredelijk hoog verbruik voor elektriciteit aangaf. Het hof besloot om een comparitie van partijen te gelasten om verdere inlichtingen te verkrijgen en om te onderzoeken of er een schikking mogelijk was. De beslissing werd aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.127.782/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen 519538 CV EXPL 11-12319)
arrest van de tweede kamer van 21 oktober 2014
in de zaak van
De Nederlandse Energiemaatschappij B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
NEM,
advocaat: mr. R.R.F. van der Mark, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. S.M. Wolfert, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van
28 juni 2012 van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen en het vonnis van 7 februari 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 6 mei 2013,
- het tussenarrest van 23 juli 2013 waarbij een comparitie na aanbrengen is gelast, welke comparitie echter geen doorgang heeft gevonden,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties).
Vervolgens is bij tussenarrest van 18 februari 2014 op verzoek van [geïntimeerde] - in het tussenarrest staat abusievelijk dat NEM daarom heeft gevraagd - een comparitie (in plaats van een pleidooi) gelast.
De comparitie van partijen is gehouden op 2 april 2014. Het proces-verbaal van die zitting bevindt zich in afschrift bij de stukken.
2.2
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van NEM in hoger beroep luidt:
"I. te vernietigen het vonnis waarvan beroep;
II. opnieuw rechtdoende de vorderingen van appellante in conventie alsnog volledig toe te wijzen;
III. geïntimeerde te veroordelen om al hetgeen appellante ter uitvoering van het bestreden vonnis aan geïntimeerde mocht hebben voldaan aan appellante terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
IV. geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties, waarbij de proceskosten binnen 14 dagen na dagtekening van het arrest door geïntimeerde dienen te zijn voldaan, en - voor het geval voldoening niet binnen bedoelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf het verval van bedoelde termijn voor voldoening;
voorts met veroordeling van geïntimeerde tot betaling aan appellant van de na het gewezen arrest verschuldigde kosten binnen 14 dagen na dagtekening van het arrest, begroot op € 131,00 zonder betekening in conventie of reconventie, begroot op€ 205,00 zonder betekening in conventie en in reconventie tezamen, telkens te vermeerderen met € 68,00 in geval van betekening van het arrest - en voor het geval geïntimeerde die kosten niet binnen 14 dagen voldoet - te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het verval van die termijn;
één en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad."

3.Ontvankelijkheid en feiten

3.1
De grieven richten zich niet tegen het tussenvonnis van 28 juni 2012, zodat NEM in haar hoger beroep tegen dit vonnis niet kan worden ontvangen. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1 (1.1 tot en met 1.9) van voormeld tussenvonnis is derhalve niet gegriefd en nu ook anderszins niet van bezwaren daartegen is gebleken, zal ook in hoger beroep worden uitgegaan van die feiten. Aangevuld met enkele andere vaststaande feiten gaat het om het volgende.
3.2
Tussen partijen heeft in de periode 2 augustus 2007 tot en met 4 oktober 2010 een overeenkomst bestaan ter zake van de levering van gas en elektriciteit voor het adres [adres] te [woonplaats] .
3.3
NEM heeft [geïntimeerde] maandelijks voorschotnota's gezonden.
3.4
NEM stelt het verbruik van gas en elektriciteit vast aan de hand van de meterstanden zoals opgenomen in het Toegankelijk Meetregister van EDSN.
3.5
NEM heeft [geïntimeerde] de volgende nota's gestuurd:
- afrekennota d.d. 29 augustus 2008 over de periode 2 augustus 2007 tot 15 juli 2008;
- afrekennota d.d. 30 augustus 2009 over de periode 16 juli 2008 tot 15 juli 2009;
- twee correctienota's d.d. 18 februari 2010 over de periode 2 augustus 2007 tot 15 juli 2009;
- afrekennota 30 augustus 2010 over de periode 16 juli 2009 tot 4 augustus 2010;
- eindnota 18 november 2010 over de periode 5 augustus 2010 tot 4 oktober 2010.
3.6
De eerste correctienota ( [nummer] ) hield een creditering in van het verbruik over de periode 2 augustus 2007 tot 15 juli 2009 zoals dat in de afrekennota's van
29 augustus 2008 en 30 augustus 2009 was vermeld, te weten totaal 17.141 m3 gas en elektriciteit 9.311 kWh.
De tweede correctienota (factuurnr.6000042359) stelde het verbruik over de betreffende periode opnieuw vast, namelijk op 10.475 m3 gas en 12.877 kWh elektriciteit en het ter zake verschuldigde bedrag op € 8.785,97. Voorts stond op deze factuur vermeld dat
[geïntimeerde] gelet op de reeds in rekening gebrachte termijnbedragen en de verrekening met het saldo van de eerste creditnota een bedrag van € 2.899,75 terug zou ontvangen. [geïntimeerde] heeft een bedrag van € 2.849,75 van NEM ontvangen.
Als (deels gecorrigeerde) beginstanden per 2 augustus 2007 hanteerde NEM in de specificatie van deze correctienota voor elektriciteit 5.749 kWh (laag tarief) en 5.682 kWh (hoog tarief) en voor gas 61.118 m3.
3.7
Op de afrekennota van 30 augustus 2010 stond over de periode 16 juli 2009 tot
4 augustus 2010 een verbruik vermeld van 4.736 m3 gas en 5.785 kWh elektriciteit, ter zake waarvan een bedrag van € 4.175,24 in rekening werd gebracht.
De eindnota van 18 november 2010 gaf aan dat het verbruik over de periode
5 augustus 2010 tot 4 oktober 2010 348 m3 gas en 7.269kWh elektriciteit was geweest,
ter zake waarvan een bedrag van € 1.418,39 in rekening werd gebracht.
De eindstanden die NEM per 4 oktober 2010 heeft gehanteerd bedragen blijkens de specificatie bij deze eindnota voor elektriciteit 19.107 kWh (laag tarief), 18.255 kWh (hoog tarief) en voor gas 76.700 m3.

4.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter

4.1
NEM heeft in oorspronkelijk conventie gevorderd [geïntimeerde] te
veroordelen tot betaling van € 14.481,24, vermeerderd met rente, buitengerechtelijke kosten, proceskosten en nakosten.
4.2
[geïntimeerde] heeft tegen die vordering verweer gevoerd en zij heeft in oorspronkelijk reconventie gevorderd te bepalen dat aan haar een bedrag van € 6.837,39 toekomt. Zij heeft deze vordering bij conclusie van repliek in reconventie prijsgegeven, maar heeft wel verzocht NEM in de proceskosten te veroordelen.
4.3
De kantonrechter heeft de vordering van NEM afgewezen met veroordeling van NEM in de kosten van het geding in conventie en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Naar het oordeel van de kantonrechter heeft NEM dan ook niet aannemelijk kunnen maken dat zij daadwerkelijk de gestelde hoeveelheden gas- en elektriciteit heeft geleverd in de periode 8 juli 2009 tot en met 14 maart 2011. Ook heeft zij niet aannemelijk kunnen maken dat er sprake is geweest van reële schattingen van het gas- en elektriciteitsverbruik.
Nu er sprake is van een grote discrepantie tussen het normale gas- en elektriciteitsverbruik en het in de onderhavige zaak in rekening gebrachte verbruik, is de kantonrechter van oordeel dat NEM dit bedrag in redelijkheid niet bij [geïntimeerde] in rekening kan brengen."
4.4
Voorts heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in reconventie (aan de zijde van NEM begroot op nihil).

5.Bespreking van de grieven

5.1
Grief Iis gericht tegen de rechtsoverwegingen 3 en 7 van het vonnis van de kantonrechter van 7 februari 2013 waarin wordt overwogen dat de hoofdsom ziet op facturen voor het gas- en elektriciteitsverbruik over de periode 8 juli 2009 tot en met 14 maart 2011.
5.2
De door NEM gevorderde hoofdsom ziet op facturen voor het gas- en elektriciteitsverbruik in de periode 2 augustus 2007 tot en met 3 oktober 2010.
Zij heeft haar vordering immers gebaseerd op de correctienota's van18 februari 2010 die betrekking hebben op de periode 2 augustus 2007 tot 15 juli 2009 (producties 8en 9 bij cvr), alsmede op de afrekennota van 30 augustus 2010, die ziet op de periode
16 juli 2009 tot 4 augustus 2010 (productie 6 bij cvr) en ten slotte op de eindafrekening van 18 november 2010 die ziet op de periode 5 augustus 2010 tot 4 oktober 2010 (productie 7 bij cvr).
5.3
Grief I slaagt derhalve.
5.4
De
grieven II, III en IVzijn gericht tegen de afwijzing van de vordering van NEM en leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor. Zij lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
5.5
NEM heeft het volgende aangevoerd. [geïntimeerde] heeft in de periode
2 augustus 2007 tot 3 oktober 2010 in totaal (76.700-61.118=) 15.582 m3 gas verbruikt en 25.931 kWh elektriciteit, te weten (19.107-5.749=) 13.358 kWh laag tarief en (18.255-5.682=) 12.573 kWh hoog tarief. De begin- en eindstanden zijn door netbeheerder Enexis geschat omdat [geïntimeerde] heeft nagelaten de werkelijke begin- en eindstanden aan NEM door te geven. Een dergelijke schatting vindt plaats op grond van het historisch jaarverbruik.
De meterstanden die NEM bij haar facturatie tot uitgangspunt heeft genomen, komen overeen met de meterstanden zoals die blijken uit het door de netbeheerder bijgehouden Toegankelijk Meetregister (hierna: EDSN Meetregister). NEM dient die gegevens ook tot uitgangspunt te nemen. NEM wordt zelf afgerekend voor hetzelfde verbruik. Wanneer [geïntimeerde] meent dat die meterstanden niet correct zijn, had zij om correctie moeten verzoeken bij de netbeheerder.
Uit de codes in het EDSN Meetregister blijkt welke meterstanden zijn geschat en welke werkelijk zijn opgenomen. Zo zijn de werkelijke meterstanden op 13 september 2006 en op 30 september 2009 opgenomen door een meetverantwoordelijke. Daarnaast heeft [geïntimeerde] eenmaal, namelijk op 11 september 2008, de meterstand van het gas aan NEM doorgegeven. Wanneer men die werkelijk opgenomen meterstanden vergelijkt, blijkt dat [geïntimeerde] in de tussenliggende periode per jaar gemiddeld 5000 m3 gas en 6000kWh elektriciteit gebruikte.
De omstandigheid dat het verbruik van [geïntimeerde] boven het landelijk gemiddelde ligt, betekent niet dat de gegevens onjuist of onaannemelijk zijn. [geïntimeerde] bewoont een boerderij die midden in de weilanden staat en dus blootgesteld is aan de elementen. Uit de door [geïntimeerde] overgelegde bankafschriften blijkt dat zij een uitkering ontvangt, zodat het aannemelijk is dat zij veel thuis is, hetgeen ook leidt tot een hoger energieverbruik dat gemiddeld.
NEM heeft in totaal € 15.249,49 aan [geïntimeerde] in rekening gebracht en van haar betalingen tot een totaal bedrag van € 3.618,- ontvangen, zodat er nog een bedrag van
€ 11.631,49 te betalen resteerde. NEM heeft echter ten onrechte een bedrag van € 2.849,75 aan [geïntimeerde] overgemaakt, zodat NEM thans een totaalbedrag van € 14.481,24 van [geïntimeerde] te vorderen heeft (productie 5 bij mvg).
5.6
[geïntimeerde] heeft het volgende naar voren gebracht. Zij heeft betwist dat NEM de door NEM gestelde hoeveelheid gas en elektriciteit aan haar heeft geleverd en dat de schattingen reëel zijn. NEM heeft in eerste aanleg zelf erkend dat de schatting van de eindstand per 3 oktober 2010 te hoog was. Het in rekening gebrachte verbruik is buitensporig hoog nu dit veel hoger ligt dan het landelijke gemiddelde verbruik van een alleenstaande.
betwist dat zij meer dan gemiddeld zou verbruiken. Bovendien heeft zij wel degelijk meterstanden doorgegeven en indien zij dat niet heeft gedaan, dan had NEM die standen kunnen (laten) opnemen. Niet gesteld of gebleken is dat NEM dit heeft geprobeerd of dat NEM [geïntimeerde] heeft gewezen op de mogelijke gevolgen voor haar van het niet doorgeven van de meterstanden.
betwist dat het overzicht dat door NEM in het geding is gebracht werkelijke meterstanden bevat. Voor zover dat wel het geval is, bestaat er naar de mening van [geïntimeerde] gerede twijfel over de juistheid van de geleverde energie, de meetinrichting en/of de meetgegevens, nu de meterstanden dusdanig hoog zijn dat niet aannemelijk is dat [geïntimeerde] een dergelijke hoeveelheid energie heeft verbruikt. In de directe omgeving van de woning van [geïntimeerde] bevinden zich een elektrische installatie van de NAM en een hondentrainingscentrum. Beide percelen hebben ook het adres [adres] maar met de toevoeging BY en DIV. Mogelijk is [geïntimeerde] aangeslagen voor het verbruik van deze percelen.
Door de vele nota's, creditnota's, eindafrekeningen is het voor [geïntimeerde] onduidelijk hoe deze nota's zijn verwerkt en hoe haar betalingen zijn verwerkt in de totale vordering, zo stelt zij.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
NEM heeft gesteld dat [geïntimeerde] de meterstanden niet aan haar doorgaf; slechts eenmaal, op 11 september 2008 heeft zij de meterstand van het gas doorgegeven.
heeft betwist dat zij geen meterstanden heeft doorgegeven. Gelet op de gegevens uit het door de netbeheerder bijgehouden meetregister staat naar het oordeel van het hof voorshands vast dat [geïntimeerde] alleen op 11 september 2008 meterstanden heeft doorgegeven, behoudens door haar te leveren tegenbewijs.
5.8
Het hof gaat er daarom voorshands van uit dat NEM niet de beschikking had over andere gegevens dan die uit het door de netbeheerder bijgehouden ESDN meetregister.
NEM heeft onweersproken gesteld dat de netbeheerder overgaat tot het schatten van de meterstanden, in het geval er geen meterstanden worden doorgegeven en dat NEM zich aan de gegevens uit het ESDN meetregister moet houden aangezien zij ook zelf wordt afgerekend voor het daaruit blijkende verbruik.
Voor zover [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat er getwijfeld moet worden aan de meetinrichting, gaat het hof daaraan voorbij, nu niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde] op enig moment heeft verzocht om onderzoek naar het functioneren van de meetinrichting te doen en evenmin dat later, nadat [geïntimeerde] naar een andere leverancier was overgestapt, is gebleken van gebreken aan de meetinrichting.
Het hof verwerpt voorts de door [geïntimeerde] geopperde mogelijkheid dat zij is belast voor het energieverbruik van naburige percelen die ook het adres [adres] hebben, zij het met de toevoeging BY of DIV. Uit het door NEM als productie 1 bij memorie van grieven overgelegde emailbericht van de netbeheerder blijkt immers dat de betreffende percelen voorzien zijn van eigen energiemeters.
5.9 NEM heeft haar facturen gebaseerd op de gegevens uit het door de netbeheerder bijgehouden ESDN meetregister. Uit de in dat register vermelde codes blijkt wat de herkomst van de daarin vermelde meterstanden is, bijvoorbeeld: opgave door de klant (code 22), opname door een meetverantwoordelijke (code 90 en 92) of door een schatting (code 91 en 93). [geïntimeerde] heeft betoogd dat de schattingen niet reëel zijn.
Uit het register blijkt dat de meterstanden op 13 september 2006 en 30 september 2009 zijn opgenomen door een meetverantwoordelijke. Het betreft derhalve werkelijke en niet geschatte meterstanden. Op genoemde data waren de meterstanden als volgt:
13/09/06 30/09/09
elektra hoog 3.728 12.539
elektra laag 3.707 12.997
gas 57.078 71.528
In genoemde periode is volgens het register derhalve sprake geweest van een verbruik van
8811 kWh elektra hoog en 9290 kWh elektra laag, in totaal 18.101 kWh, hetgeen neerkomt op gemiddeld 6000 kWh per jaar.
Daarnaast is in genoemde periode volgens het register 14.450 m3 gas gebruikt, hetgeen neerkomt op 4.816 m3 gemiddeld per jaar. [geïntimeerde] heeft op 11 september 2008 doorgegeven dat de meterstand van het gas 66.341 was. Dat betekent dat er van september 2006 tot september 2008 9263 m3 is gebruikt, hetgeen neerkomt op 4.631 m3 per jaar en in de periode september 2008 tot september 2009 5.187 m3.
Uit deze werkelijke meterstanden blijkt derhalve dat er sprake was van een gemiddeld gebruik van bijna 5.000 m3 gas en 6.000 kWh elektriciteit.
Het verbruik dat NEM [geïntimeerde] in rekening heeft gebracht over de periode
2 augustus 2007 tot 4 augustus 2010 (correctienota's van 18 februari 2010 en afrekennota van 30 augustus 2010) komt met dit gemiddelde overeen.
Dat geldt evenwel niet voor de eindnota van 18 november 2010 waarbij over de periode
5 augustus 2010 tot 4 oktober 2010 naast 358 m3 gas maar liefst 7.269 kWh elektriciteit in rekening wordt gebracht. NEM heeft in eerste aanleg bij 'akte nadere toelichting eis' van
26 juli 2012 (randnummer 7) erkend dat de schatting van de eindstand van de elektriciteit op 3 oktober 2010 te hoog bleek en gecorrigeerd diende te worden met 5.595 kWh.
NEM stelt dat een en ander niet van invloed is op de betalingsverplichting van [geïntimeerde] omdat haar nieuwe energieleverancier is gestart met "min-verbruiken" voor elektra, [geïntimeerde] heeft zich daar nog niet over uitgelaten.
5.1
Het hof komt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen tot het oordeel dat NEM - op wie ter zake de bewijslast rust - voorhands, behoudens door [geïntimeerde] te leveren tegenbewijs, geslaagd is in het leveren van het bewijs dat zij in de periode 2 augustus 2007 tot 3 oktober 2010 15.582 m3 gas aan [geïntimeerde] heeft geleverd en
(25.931 kWh - 5.595 kWh = ) 20.336 kWh elektriciteit.
5.11
Het hof zal opnieuw een comparitie van partijen gelasten. [geïntimeerde] zal ter gelegenheid van die comparitie kenbaar kunnen maken of zij het in de rechtsoverwegingen 5.7 en 5.10 bedoelde tegenbewijs wenst te leveren en zo ja op welke wijze.
Voorts zal de comparitie worden benut om nadere inlichtingen te verkrijgen over hetgeen aan het slot van r.o. 5.9 is overwogen. Het hof gelast [geïntimeerde] in dat verband om ter gelegenheid van de comparitie de afrekennota's met de bijbehorende specificatie van haar opvolgende energieleverancier in het geding te brengen teneinde inzicht te geven in haar verbruik in de periode na 3 oktober 2010 en in de wijze waarop die leverancier met haar heeft afgerekend (al dan niet door te starten met zogenoemde "min-verbruiken").
Ten slotte zal de comparitie worden benut om een schikking te beproeven.
5.12
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
De beslissing
Het gerechtshof:
bepaalt dat partijen, [geïntimeerde] in persoon en NEM vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking, samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof
mr. M.M.A. Wind, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als in r.o. 5.11 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
gelast [geïntimeerde] de in r.o. 5.11 genoemde stukken in het geding te brengen en daarvan goed leesbare afschriften aan het hof en de wederpartij over te leggen uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan de zitting;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden november 2014, december 2014 en januari 2015 zullen opgeven op de
roldatum dinsdag 18 november 2014, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat indien een partij ter comparitie nog een proceshandeling wenst te verrichten en/of producties in het geding wil brengen, zij ervoor dient te zorgen dat aan het hof en de wederpartij schriftelijk wordt meegedeeld wat de inhoud is van de ter comparitie te verrichten proceshandeling (voorzien van stukken) en indien een partij ter comparitie nog producties in het geding wenst te brengen dat zij daarvan goed leesbare afschriften aan het hof en de wederpartij dient over te leggen, in beide gevallen uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan de zitting;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. L. Janse, mr. R.A. van der Pol en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 21 oktober 2014.