Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een verzoek tot echtscheiding tussen de vrouw en de man, waarbij de vrouw in hoger beroep is gekomen tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 10 juli 2013 de echtscheiding uitgesproken, maar de vrouw verzet zich hiertegen op grond van een pensioenverweer. De vrouw stelt dat haar aanspraak op een nabestaandenpensioen aanzienlijk zal dalen door de echtscheiding, en verzoekt het hof om de beslissing over de echtscheiding aan te houden totdat er een voorziening is getroffen voor haar pensioenaanspraak. De man betwist dit en stelt dat de vrouw zelf voldoende voorzieningen kan treffen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juli 2014 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw heeft drie grieven ingediend, die betrekking hebben op de echtscheiding, de gebruiksvergoeding voor de voormalige echtelijke woning en de partneralimentatie. Het hof oordeelt dat de eerste grief van de vrouw faalt, omdat zij onvoldoende onderbouwd heeft dat de echtscheiding leidt tot een ernstige vermindering van haar pensioenaanspraak. De tweede grief, die betrekking heeft op de gebruiksvergoeding, slaagt gedeeltelijk. Het hof bepaalt dat de vrouw een gebruiksvergoeding van € 245,- per maand aan de man moet betalen voor de voormalige echtelijke woning. De derde grief, over de partneralimentatie, faalt eveneens, omdat de vrouw haar behoefte aan een aanvullende bijdrage onvoldoende heeft onderbouwd.
Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de gebruiksvergoeding en stelt deze vast op € 245,- per maand. De overige beslissingen van de rechtbank worden bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.