ECLI:NL:GHARL:2014:7668

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
200.135.747-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen deskundigenrapport in civiele procedure tussen samenwerkende bedrijven

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 oktober 2014, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De zaak betreft een geschil tussen twee samenwerkende bedrijven, waarbij [geïntimeerde] een timmer- en onderhoudsbedrijf exploiteert en [appellant] een schilder- en onderhoudsbedrijf. De samenwerking tussen partijen begon in 2006 en eindigde in een conflict over de afrekening van projecten. In eerste aanleg heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [geïntimeerde] en heeft [geïntimeerde] in reconventie bepaalde vorderingen gedaan tegen [appellant].

In hoger beroep heeft [appellant] de vernietiging van het vonnis van 3 juli 2013 gevorderd, met de stelling dat de rechtbank ten onrechte het deskundigenrapport heeft gevolgd. [appellant] betwist de juistheid van het deskundigenbericht en stelt dat de deskundige onjuiste aannames heeft gemaakt en dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor de vastgestelde uren en kosten. Het hof heeft de grieven van [appellant] besproken en geconcludeerd dat de bezwaren tegen het deskundigenrapport niet voldoende onderbouwd zijn. Het hof heeft de eerdere oordelen van de rechtbank overgenomen en de grieven van [appellant] verworpen.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden vonnissen bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de beperkte motiveringsplicht van de rechter ten aanzien van deskundigenrapporten en de noodzaak voor partijen om hun bezwaren voldoende te onderbouwen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.135.747/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/100658/HA ZA 09-1042)
arrest van de tweede kamer van 7 oktober 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.G.H. van der Kolk, kantoorhoudend te Stadskanaal,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. S.L. Elzinga, kantoorhoudend te Heerenveen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
19 januari 2011, 30 maart 2011 en 5 oktober 2011 van de rechtbank Leeuwarden en van
6 februari 2013 en 3 juli 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 27 september 2013,
- het herstelexploot van 10 oktober 2013,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] in hoger beroep luidt:
"
Verzoekt het vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 3 juli 2013 te vernietigen, en te bepalen dat opnieuw, met inachtneming van de aangevoerde grieven van [appellant] wordt beslist, onder veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding."

3.De feiten

3.1
De door de rechtbank in haar vonnis van 19 januari 2011 onder 2 (2.1 tot en met 2.8) vastgestelde feiten zijn tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen de rechtbank t.a.p. heeft overwogen.
3.2
Samengevat en voor zover voor in dit hoger beroep nog van belang, gaat het om het volgende. [geïntimeerde] exploiteert een timmer- en onderhoudsbedrijf. [appellant] exploiteert een schilder- en onderhoudsbedrijf. Vanaf 2006 zijn partijen gaan samenwerken.
De samenwerking hield in dat partijen over en weer werkzaamheden verrichtten voor door een van hen verkregen opdrachten. Degene die de opdracht had verkregen declareerde bij de opdrachtgever en de ander declareerde zijn kosten en loon (uren maal een uurloon van
€ 36,-) bij degene die de opdracht had gekregen, met dien verstande dat de totale kosten en loon de aanneemsom niet mochten overstijgen. Partijen kwamen verder overeen dat zij de totale winst (aanneemsom minus beider loon en kosten) van de opdrachten tussen hen beiden bij helfte zouden verdelen. De samenwerking is tot een einde gekomen, waarna tussen partijen een geschil is ontstaan over de afrekening van de projecten.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft [appellant] gedagvaard en hij heeft na eiswijziging (voor zover door de rechtbank toegestaan) gevorderd, samengevat, dat [appellant] wordt veroordeeld om bepaalde delen van zijn boekhouding in afschrift te verstrekken, een bedrag van € 13.238,43 vermeerderd met rente en kosten te betalen, bepaalde zaken aan [geïntimeerde] af te geven en de kosten van de procedure te betalen. [appellant] heeft verweer gevoerd en heeft in reconventie (na vermeerdering van eis) gevorderd, samengevat, dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om een aantal zaken aan [appellant] af te geven, afschrift althans inzage te verschaffen van/in de administratie van het project [project], bedragen van € 517,19 en € 933,32 te betalen vermeerderd met rente en de kosten van de procedure te betalen.
4.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 19 januari 2011 de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling, bij vonnis van 30 maart 2011 een comparitie bevolen, bij vonnis van
5 oktober 2011 een deskundigenbericht bevolen en bij vonnis van 6 februari 3013 de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling. Bij eindvonnis van 3 juli 2013 heeft de rechtbank in conventie [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag ad € 28.435,26 vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 7 oktober 2008 tot de dag der voldoening en tot betaling van de gedingkosten, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde. In reconventie heeft de rechtbank [geïntimeerde] veroordeeld tot afgifte aan
[appellant] van een aantal zaken, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met compensatie van de proceskosten en onder afwijzing van het meer of anders gevorderde.

5.De omvang van het hoger beroep

Hoewel in het petitum van zowel de appeldagvaarding als de memorie van grieven alleen de vernietiging van het vonnis van 3 juli 2013 met zoveel woorden wordt gevorderd, stelt het hof vast dat de grief mede is gericht tegen het vonnis van 6 februari 2013 en dat de toelichting op de grief nog een verholen grief bevat tegen het vonnis van 19 januari 2011 (waarover hieronder meer). Gelet daarop, begrijpt het hof de vordering in hoger beroep aldus dat tevens de vernietiging van deze vonnissen wordt beoogd, voor zover de door bedoelde grieven aangevallen oordelen aan de eindbeslissingen hebben bijgedragen.

6.De bespreking van de grieven

6.1
De bovenaan de tweede bladzijde van de memorie van grieven met vetgedrukte letters geformuleerde grief houdt in dat de rechtbank ten onrechte in het eindvonnis van 3 juli 2013 en in het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 6 februari 2013 uitgaat van de juistheid en volledigheid van het door [accountant] afgegeven deskundigenbericht.
De toelichting op deze grief bevat onder meer de stelling dat partijen vanaf februari 2006 tot september 2007 hebben samengewerkt. In zoverre is sprake van een verholen grief tegen de beslissing van de rechtbank in rechtsoverwegingen 5.3.1 en 5.3.9 van het vonnis van
19 januari 2011 dat de samenwerking tussen partijen heeft geduurd vanaf juni 2006 tot
1 mei 2008. Het hof stelt echter tevens vast dat deze verholen grief iedere nadere onderbouwing mist waaruit zou kunnen volgen dat en waarom de overwegingen van de rechtbank in genoemd vonnis onder 5.3.1 tot en met 5.3.9 onjuist zijn. Om die reden faalt de verholen grief.
6.2
De grief is door [appellant] verder als volgt toegelicht:
Het deskundigenbericht gaat uit van onjuiste aannames en gegevens. De uren zijn niet in overleg tussen partijen tot stand gekomen. Er werd nauwelijks een urenadministratie bijgehouden. Niet alle inkoopfacturen zijn meer per project op te zetten. De deskundige heeft ten onrechte ontbrekende, niet onderbouwde uren als winst aangemerkt. De deskundige heeft de uren op basis van eigen inzicht vastgesteld, doch onduidelijk blijft welk inzicht dit is. De conclusie had moeten zijn dat de aangeleverde informatie ontoereikend was om een betrouwbaar deskundigenbericht op te stellen.
Het deskundigenbericht bevat ten onrechte niet het conceptverslag en de reacties van partijen op de concept rapportage.
[appellant] heeft geen inzage gekregen in de administratie van [geïntimeerde], terwijl [geïntimeerde] wel inzage heeft gekregen in de administratie van [appellant], hetgeen in strijd is met het uitgangspunt van gelijkwaardigheid van partijen.
De deskundige heeft in de bijlage bij het deskundigenrapport de facturen onvoldoende gespecificeerd, waardoor niet is te controleren of de juiste facturen aan het juiste adres zijn toegewezen.
6.3
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat voor de rechter een beperkte motiveringsplicht geldt ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van deskundigen al dan niet te volgen.
De rechter behoeft zijn beslissing om de zienswijze van de door hem benoemde deskundige te volgen in het algemeen niet verder te motiveren dan door te overwegen dat de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Wel zal de rechter moeten ingaan op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door de rechter benoemde deskundige, indien deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze (zie onder meer HR 5 december 2003,
LJN AN8478, NJ 2004/74 en HR 9 december 2011, LJN BT2921, NJ 2011/599 en
HR 3 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1468).
6.4
Het hof stelt vast dat in de toelichting op de grief geen andere concrete bezwaren tegen het deskundigenbericht naar voren worden gebracht dan die in eerste aanleg reeds zijn aangevoerd en die door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen in rechtsoverwegingen 2.6.1 tot en met 2.6.4 van het vonnis van 6 februari 2013. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe.
6.5
[appellant] klaagt in het algemeen dat waar de deskundige het aantal door [appellant] gewerkte uren en door hem gemaakte kosten niet exact kon vaststellen, hij ten onrechte zelf dat aantal uren en die kosten heeft begroot (door [appellant] ten onrechte omschreven als “op de winst zetten”). [appellant] wordt hier echter nergens concreet in die zin dat hij per project ingaat op de door de deskundige begrote bedragen en onderbouwd aangeeft welke bedragen in zijn visie dan wel juist zouden zijn. Dit had temeer op zijn weg gelegen omdat, naar de rechtbank onbestreden heeft geconstateerd, het bij vrijwel alle projecten ging om projecten die door [appellant] zijn gefactureerd. Indien en voor zover de administratie van
[appellant] van die projecten dan tekortschiet, dient hij als nalatige partij in die situatie niet te worden beloond door de winst op “onbepaalbaar” te stellen, zoals [appellant] thans voorstaat. Eerder ligt het dan voor de hand het aantal door [appellant] gewerkte uren en de door hem gemaakte kosten bij gebrek aan gegevens op nul vast te stellen. Door in plaats daarvan in voorkomende gevallen het aantal uren en de kosten naar redelijkheid te begroten, is [appellant] dan ook niet benadeeld.
6.6
Weliswaar is niet gebleken dat de deskundige, zoals in het vonnis van 5 oktober 2011 aan hem was verzocht, een conceptrapportage aan partijen heeft verzonden, maar dat laat onverlet dat uit het deskundigenbericht in voldoende mate naar voren komt welke punten door partijen zijn aangevoerd en hoe de deskundige daarop heeft gereageerd, zodat hoor- en wederhoor is toegepast en aan de eis van artikel 198 lid 2 Rv is voldaan.
6.7
[geïntimeerde] heeft betwist dat hij inzage heeft gekregen in de administratie van
[appellant]. Nu door [appellant] ter zake geen voldoende concreet en gespecificeerd bewijsaanbod is gedaan, gaat het hof aan zijn andersluidende stelling voorbij, wat daar verder van zij.
6.8
Gelet op het vorenstaande heeft het hof geen behoefte aan een nieuw deskundigenbericht, zoals door [appellant] is verzocht, en passeert het hof het door [appellant] gedane bewijsaanbod.

7.De slotsom

De grieven falen en de bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 299,- aan verschotten en € 1.158,- (1 punt in tarief III) aan geliquideerd salaris van de advocaat.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 299,- aan verschotten en € 1.158,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. R.A. van der Pol en mr. G. van Rijssen en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 7 oktober 2014.