ECLI:NL:GHARL:2014:7437

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
26 september 2014
Zaaknummer
200.143.342-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldsanering en kinderalimentatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 september 2014, gaat het om een hoger beroep inzake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige 3] door de man, die onder de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) valt. De man, die in 1988 met de vrouw is gehuwd, heeft verzocht om de onderhoudsbijdrage te verlagen naar nihil, terwijl de vrouw in incidenteel appel verzoekt om verhoging van de bijdrage. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de bijdrage vastgesteld op € 92,-- per maand, met een verhoging naar € 96,-- per maand per 24 november 2013. Het hof heeft vastgesteld dat er een relevante wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, waardoor een herbeoordeling van de draagkracht van de man noodzakelijk is. Het hof oordeelt dat de man, die in de WSNP zit, geen draagkracht heeft om een bijdrage te betalen, omdat het door de rechter-commissaris vastgestelde vrij te laten bedrag (VTLB) onder het bijstandsniveau ligt. Het hof verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar zelfstandig verzoek in incidenteel appel en vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige 3] met ingang van 25 juni 2013 op nihil wordt gesteld voor de duur van de WSNP. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.143.342/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/347117 / FL RK 13-1466)
beschikking van de familiekamer van 23 september 2014
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.A.M. Drubbel, kantoorhoudend te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.B. Streefkerk, kantoorhoudend te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittinghoudend te Lelystad, van 16 december 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 10 maart 2014;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 22 mei 2014;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 24 juli 2014;
- een journaalbericht van 26 maart 2014 met bijlage (te weten: het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg) namens mr. Drubbel;
- een journaalbericht van 9 april 2014 met bijlagen (te weten: producties 7 t/m 9) namens
mr. Drubbel;
- een journaalbericht van 14 augustus 2014 met bijlagen van mr. Streefkerk;
- een journaalbericht van 18 augustus 2014 met bijlagen van mr. Streefkerk;
- een journaalbericht van 26 augustus 2014 met bijlage van mr. Streefkerk.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 september 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1988 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren de thans jongmeerderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2], beiden [in] 1992 in de gemeente [gemeente] en de thans minderjarige [minderjarige 1], op [in] in de gemeente [gemeente]. Het huwelijk van partijen is op
[in] 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 13 mei 2009 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
[minderjarige 3] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.3
De vrouw is op 5 november 2010 gehuwd met [stiefvader] (hierna: de stiefvader).
3.4
Bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 24 november 2010 heeft de rechtbank de beslissing ten aanzien van de door de vrouw verzochte bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aangehouden en de vrouw opgedragen een draagkrachtberekening met onderliggende stukken, alsmede bewijsstukken van het inkomen van haar huidige echtgenoot.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 16 februari 2011 is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 17 juni 2010 op een bedrag van € 105,-- per kind per maand bepaald.
3.6
Bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 oktober 2012 is ten aanzien van de man de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: WSNP) van toepassing verklaard.
3.7
De man heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op [in] 2013, verzocht te bepalen dat hij met ingang van (naar het hof begrijpt:) 18 oktober 2012, dan wel met onmiddellijke ingang, dan wel met ingang van een datum die de rechtbank in goede justitie meent te behoren, ontslagen wordt van de verplichting de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3] enig bedrag te betalen, althans deze bijdrage met ingang van (naar het hof begrijpt:) 18 oktober 2012 op nihil te stellen, dan wel per een door de rechtbank vast te stellen datum, te stellen op zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, waarbij zal gelden dat eventueel betaalde bedragen niet door de vrouw zullen behoeven te worden terugbetaald.
3.8
De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd bij verweerschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 4 september 2013.
3.9
Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 16 februari 2011 gewijzigd en de aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3] met ingang van [in] 2013 tot
24 november 2013 op € 92,-- per maand en met ingang van 24 november 2013 op € 96,-- per maand bepaald. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft het meer of anders gevraagde afgewezen.
3.1
De man verzoekt in zijn beroepschrift om de beschikking waarvan beroep te vernietigen en het verzoek van de man in eerste aanleg tot nihilstelling van de onderhoudsbijdrage alsnog toe te wijzen en de onderhoudsbijdrage dus te stellen op nihil, met ingang van een datum die het hof vermeent te behoren.
3.11
De vrouw verzoekt in haar verweerschrift om het verzoek van de man af te wijzen dan wel hem daarin niet-ontvankelijk te verklaren. Zij verzoekt in haar incidenteel appel om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 16 december 2013 te wijzigen, in die zin dat de man gehouden is met ingang van
11 december 2013 maandelijks bij vooruitbetaling een bedrag van € 250,-- ter zake kinderalimentatie aan de vrouw te voldoen, welk bedrag jaarlijks dient te worden geïndexeerd, althans een zodanige bijdrage en met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
3.12
De man heeft daartegen verweer gevoerd bij verweerschrift en concludeert dat de vrouw door het hof in haar verzoek (dan wel haar incidenteel appel) niet behoort te worden ontvangen, dan wel dat dit verzoek of incidenteel appel door het hof behoort te worden afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3]. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking die bijdrage met ingang van [in] 2013 op € 92,-- per maand en met ingang van 24 november 2013 op € 96,-- per maand bepaald.
4.2
De man is met één grief in hoger beroep gekomen. Deze grief ziet op de draagkracht van de man.

5.De motivering van de beslissing

* het zelfstandig verzoek van de vrouw
5.1
De vrouw komt bij haar verweerschrift tevens incidenteel in hoger beroep. Haar verzoek om de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3] te verhogen wordt voor het eerst in hoger beroep gedaan. Dit is een zelfstandig tegenverzoek dat niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan ingevolge het bepaalde in artikel 362 Rv. Op grond hiervan is de vrouw in dit verzoek niet-ontvankelijk.
* de wijzigingsgrond
5.2
In hoger beroep is - evenals in eerste aanleg - niet in geschil dat er zich een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW heeft voorgedaan, hetgeen een hernieuwde beoordeling rechtvaardigt.
* de ingangsdatum van de gewijzigde onderhoudsbijdrage
5.3
De rechtbank heeft de ingangsdatum van de gewijzigde onderhoudsbijdrage van de man op de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift gesteld (te weten: 25 juni 2013). Nu daartegen in hoger beroep niet (expliciet) is gegriefd, zal het hof bij een eventuele wijziging van de onderhoudsbijdrage van de man eveneens van deze ingangsdatum uitgaan.
* de draagkracht van de man
5.4
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de draagkracht van de man aangesloten bij het vrij te laten bedrag (hierna: VTLB) dat de man in de WSNP ontvangt en dit bedrag als inkomen meegenomen in de draagkrachtberekening. Over de periode van 25 juni 2013 tot
24 november 2013 heeft de rechtbank rekening gehouden met een VTLB van € 1.777,82 per maand en over de periode vanaf 24 november 2013 met een VTLB van € 1.805,44 per maand.
5.5
De man is van mening dat de rechtbank bij de beoordeling van zijn draagkracht ten onrechte heeft gerekend met het VTLB. Hij stelt dat de rechter-commissaris in de WSNP het VTLB niet wil verhogen ten behoeve van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3]. Door het VTLB in de WSNP als uitgangspunt te nemen bij de berekening van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3], komt de man naar eigen zeggen onder 90% van de bijstandsnorm terecht.
5.6
De vrouw betwist dat de rechter-commissaris niet bereid zou zijn om het VTLB te verhogen. Zij geeft aan dat de man een aanzienlijk inkomen heeft. Het VTLB van de man bedraagt daarenboven € 1.805,44 netto per maand en daarnaast heeft de man ook nog een bedrag van € 555,89 aan vakantiegeld per jaar, aldus de vrouw. De man voldoet volgens de vrouw een bedrag van € 777,84 aan huurlasten en een bedrag van € 143,03 aan ziektekosten. Van andere lasten is volgens haar niet gebleken. De vrouw stelt zich dan ook op het standpunt dat de man niet onder 90% van de bijstandsnorm terecht komt. Zij meent dat de man met een dergelijk VTLB in staat moet zijn om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3] te voldoen.
5.7
Het hof stelt vast dat de man weliswaar op 18 oktober 2012 is toegelaten tot de WSNP, doch dat de ingangsdatum van de gewijzigde onderhoudsverplichting van de man op 25 juni 2013 is gesteld en daartegen door de man niet (expliciet) is gegriefd, zodat het hof zal dienen te beoordelen of de man met ingang van laatstgenoemde datum draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3].
5.8
In geval een onderhoudsplichtige is toegelaten tot de WSNP, bestaat voor de ouder de mogelijkheid om de rechter-commissaris te verzoeken bij de vaststelling van het VTLB rekening te houden met zijn zorg- of onderhoudsverplichting voor zijn kinderen. Onder omstandigheden mag van de onderhoudsplichtige ouder worden verwacht van deze mogelijkheid gebruik te maken, bijvoorbeeld indien duidelijk is dat de financiële positie van de ouders gezamenlijk zodanig is dat sprake is van een klemmend tekort om in de behoefte van de kinderen te voorzien.
5.9
Uit de brief van 20 december 2012 blijkt dat de man de rechter-commissaris in de WSNP heeft verzocht om - totdat er een nihilstelling van de kinderalimentatie wordt verkregen - bij de vaststelling van het VTLB rekening te houden met de door hem te betalen kinderalimentatie. De rechter-commissaris heeft hier op 27 december 2012 afwijzend op beslist.
5.1
Het hof is - met de man - van oordeel dat de rechtbank ten onrechte het VTLB van de man als inkomen heeft aangemerkt. Immers, blijkens de uitspraak van de Hoge Raad van
14 november 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD7589) ligt het door de rechter-commissaris vastgestelde VTLB - gelet op artikel 295 lid 2 Fw, waar wordt verwezen naar artikel 475d Rv - onder bijstandsniveau, tenzij de rechter-commissaris het VTLB op een hoger bedrag heeft bepaald. Volgens de Hoge Raad moet het er voor worden gehouden dat een saniet derhalve, behoudens bijzondere omstandigheden, niet over draagkracht beschikt om onderhoudsbijdragen te betalen. In de uitspraak van 18 november 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BU4937) heeft de Hoge Raad dit standpunt nogmaals herhaald. Daarnaast is overwogen dat de rechter die op de onderhoudsbijdrage dient te beslissen, niet vooruit mag lopen op een eventuele verhoging van het VTLB door de rechter-commissaris.
5.11
Aangezien de rechter-commissaris in de WSNP van de man afwijzend heeft beslist op het verzoek om het VTLB te verhogen, gaat het hof er vanuit dat de man geen draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3] te kunnen voldoen. Bijzondere omstandigheden om af te wijken van dit uitgangspunt zijn, naar het oordeel van het hof, gesteld noch gebleken. In hetgeen de vrouw heeft aangevoerd over de afspraken die partijen destijds ten aanzien van de huwelijkse schulden hebben gemaakt, ziet het hof evenmin aanleiding om af te wijken van voornoemd uitgangspunt.
5.12
Het vorenstaande brengt met zich dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3] op nihil dient te worden bepaald, met ingang van
25 juni 2013 voor de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van de man. Daarbij zij opgemerkt dat nadien (te weten: bij beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van de man) de bij beschikking van 16 februari 2011 aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3] zal herleven.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar zelfstandig verzoek in incidenteel appel;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 16 december 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank van 16 februari 2011 en bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige 3], geboren op [in] met ingang van 25 juni 2013 op nihil voor de duur van de op de man van toepassing zijnde wettelijke schuldsaneringsregeling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. van der Meer, mr. A.E.F. Hillen en mr. W. Foppen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 september 2014 in bijzijn van de griffier.