Uitspraak
van 23 september 2014
de gemeente,
1.[appellant 1],
[appellant 1],
2. [appellant 2],
[appellant 2],
3. [appellant 3],
[appellant 3],
4. [appellant 4],
[appellant 4],
5. [appellant 5],
[appellant 5],
[appellanten],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
(…) om bij, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis in eerste aanleg gewezen op 2 april 2014 (…) te schorsen, subsidiair om [appellanten] te bevelen zekerheid te stellen bij executie van het voornoemde vonnis, door middel van afgifte van een bankgarantie, af te geven door een van goede naam en faam bekend staande en in Nederland erkende bankinstelling overeenkomstig het model van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB);met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het incident."
3.Aanduiding van het geschil
De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard ten aanzien van de bepaling dat de gemeente binnen één jaar na betekening van het vonnis onderhoud uit dient te voeren aan de [adres 1] en het [adres 2], de verwijzing naar de schadestaatprocedure en ten aanzien van de proceskostenveroordeling.
4.Het incident tot schorsing tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv
,dienen de navolgende maatstaven te worden aangelegd (vgl. Hoge Raad 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008: BC5012).
Van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag is pas sprake wanneer het evident is dat het beroepen vonnis op een vergissing berust. De enkele omstandigheid dat ook een andere beslissing mogelijk was geweest, betekent nog niet dat de beslissing op een evidente vergissing berust. Tegen die achtergrond heeft de gemeente naar het oordeel van het hof niet voldoende gesteld om te kunnen oordelen dat sprake is van een kennelijke misslag in deze zin.
Voor zover de gemeente zich voorts op het standpunt heeft gesteld dat niet vast is komen te staan dat de [adres 1] en het [adres 2] gebrekkig zijn in de zin van artikel 6:174 BW en dat de rechtbank haar oordeel in dat kader onvoldoende heeft gemotiveerd, brengen ook die stellingen naar het oordeel van het hof niet klaarblijkelijk mee dat het te executeren vonnis op een juridische of feitelijke misslag berust. De genoemde gronden vergen naar het oordeel van het hof een inhoudelijke beoordeling, waarvoor het hoger beroep zich wel maar het incident zich niet leent.
Dat zich na de uitspraak van de rechtbank omstandigheden hebben voorgedaan die zouden kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken, is voorts gesteld noch gebleken.
Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat het uitvoering geven aan het vonnis van 2 april 2014 later moeilijk ongedaan gemaakt kan worden, slechts een aspect is dat in de belangenafweging moet worden meegenomen (vgl. HR 28 mei 1993, NJ 1993, 468). Bovendien heeft te gelden dat als de gemeente in hoger beroep in het gelijk wordt gesteld zij jegens [appellanten] een vordering uit onrechtmatige daad kan instellen voor zover zij door de executie van het vonnis schade heeft geleden. Naar het oordeel van het hof wegen de belangen van [appellanten] bij egalisatie en asfaltering van de [adres 1] en het [adres 2] op afzienbare termijn, zwaarder dan de belangen van de gemeente bij handhaving van de bestaande toestand totdat op het hoger beroep is beslist. Anders dan de gemeente meent, wordt haar daarmee niet een effectief hoger beroep onthouden.
5.Het incident tot zekerheidstelling ex artikel 235 Rv
6.De slotsom
dinsdag 4 november 2014voor memorie van grieven.