ECLI:NL:GHARL:2014:7022

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 september 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
200.151.012
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling na niet-ontvankelijkheid in eerste aanleg

In deze zaak hebben appellanten, [appellant] en [appellante], hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel, die hen niet-ontvankelijk had verklaard in hun verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank had geoordeeld dat appellanten niet tijdig de benodigde gegevens hadden overgelegd, ondanks dat zij daartoe in de gelegenheid waren gesteld. Het hof heeft het verzoek in hoger beroep ontvangen, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad waarin werd vastgesteld dat een niet-ontvankelijkheidsbeslissing kan worden aangemerkt als een afwijzing van het verzoek, waartegen hoger beroep openstaat.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 september 2014 hebben appellanten hun situatie toegelicht. Zij zijn gehuwd en hebben samen drie minderjarige kinderen. Hun schuldenlast bedraagt € 33.881,42, en hun gezamenlijke inkomen is gemiddeld € 850,- netto per maand, aangevuld met een bijstandsuitkering. Appellanten hebben aangevoerd dat hun schulden voornamelijk zijn ontstaan door een inkomensdaling en dat zij te goeder trouw zijn geweest in het ontstaan van hun schulden.

Het hof heeft echter geoordeeld dat appellanten onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoek te goeder trouw zijn geweest. Ook is niet aangetoond dat zij in staat zijn om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verzoeken van appellanten om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.151.012
(zaaknummers rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 152416 en 152418)
arrest van de eerste civiele kamer van 11 september 2014
inzake
[appellant],
en
[appellante],
beiden wonende te Enschede,
appellanten, hierna: [appellant] en [appellante],
advocaat: mr. T. Șeker.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 17 juni 2014 zijn de verzoeken van [appellant] en [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 20 juni 2014 ingekomen verzoekschrift zijn [appellant] en [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en opnieuw recht doende hen ontvankelijk te verklaren in hun beroep en hen alsnog toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van de brieven met bijlagen van mr. Șeker van 25 juli 2014 en 28 augustus 2014.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 september 2014, waarbij [appellant] en [appellante] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun advocaat. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft mr. Șeker het vonnis van de kantonrechter te Enschede van 1 juli 2014 overgelegd, alsmede een verklaring van
P. Marinus, huisarts, van 27 augustus 2014.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant], geboren op [geboortedatum] 1978, en [appellante], geboren op [geboortedatum] 1983, zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Zij hebben samen drie thans nog minderjarige kinderen. [appellant] en [appellante] zijn beiden van 1 juli 2010 tot 20 juni 2013 vennoot geweest van de vennootschap onder firma [A] ([A]) V.O.F. (hierna: de v.o.f.) De v.o.f. is met ingang van laatstgenoemde datum opgeheven. De totale schuldenlast van [appellant] en [appellante] bedraagt, volgens de Verklaring Schuldsanering ex artikel 285 van de Faillissementswet (Fw), € 33.881,42, waaronder een schuld aan de Stichting U.A.F. Steunpunt van € 8.527,18, twee schulden aan Santander Consumer Finance Benelux B.V. van in totaal € 2.657,30 en een schuld aan Lindorff Credit Management B.V. van € 1.215,29. Het inkomen uit arbeid van [appellant] en [appellante] gezamenlijk bedraagt gemiddeld € 850,- netto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. De gemeente Enschede vult het inkomen met een WWB-uitkering aan tot de bijstandsnorm.
3.2
De rechtbank heeft [appellant] en [appellante] in hun verzoeken om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij, ondanks daartoe op grond van artikel 287 lid 2 Fw in de gelegenheid te zijn gesteld, niet hebben voldaan aan het tijdig overleggen van de in artikel 285, eerste lid Fw bedoelde gegevens. De rechtbank heeft voorts overwogen dat, indien [appellant] en [appellante] wel in hun verzoeken zouden zijn ontvangen, die verzoeken zouden zijn afgewezen, aangezien [appellant] en [appellante] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest en dat zij bovendien niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen en zich zullen inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3
[appellant] en [appellante] stellen in hoger beroep dat zij uit de brieven van de
rechtbank hadden begrepen dat zij de mogelijkheid hadden om de in artikel 285, eerste lid Fw bedoelde ontbrekende stukken naar de zitting mee te nemen. Die zitting konden zij uiteindelijk vanwege gezondheidsklachten van [appellante] niet bijwonen. Op 10 juni 2014 was het met de gezondheid van [appellante] slecht gesteld en diende [appellant] zijn volledige aandacht aan hun kinderen te besteden. Hij had toen onvoldoende de gelegenheid om de rechtbank over hun verhindering te informeren. De rechtbank had hun in redelijkheid nog een nieuwe (fatale) termijn kunnen geven om stukken en een medische verklaring te overleggen. De rechtbank heeft hen dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken, aldus [appellant] en [appellante]. Met het voorgaande is volgens hen sprake van schending van een zo fundamentele rechtsregel, namelijk om alsnog op hun verzoek te worden gehoord zodra de gezondheidstoestand van [appellante] dat toelaat, dat in redelijkheid niet kan worden gesproken van een rechtvaardige behandeling. Daarom verzoeken [appellant] en [appellante] het hof hen in hun beroep ontvankelijk te verklaren.
[appellant] en [appellante] stellen voorts dat de schulden hoofdzakelijk zijn ontstaan door een inkomensdaling. Zij zijn beiden als vluchteling naar Nederland gekomen, alwaar zij verschillende opleidingen hebben gevolgd. [appellant] heeft die opleidingen met goed gevolg afgerond. De v.o.f. hebben zij als gevolg van tegenvallende resultaten gestaakt. Medio 2012 is [appellant] één van zijn twee parttime banen kwijtgeraakt, als gevolg waarvan de vaste lasten niet meer konden worden voldaan. Zij hebben recht en belang bij de sanering van hun te goeder trouw ontstane en onbetaald gelaten schulden, aldus [appellant] en [appellante].
3.4
Alvorens inhoudelijk op het beroepschrift van [appellant] en [appellante] kan worden ingegaan, dient het hof eerst te beoordelen of zij, gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, ontvankelijk zijn in het door hen bij dit hof ingestelde hoger beroep. In zijn arrest van 29 januari 2010 (LJN BK4947) heeft de Hoge Raad de beslissing, waarbij een schuldenaar in zijn verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk is verklaard, aangemerkt als een afwijzing van dat verzoek, waartegen hoger beroep open staat ingevolge artikel 292 lid 3 Fw. Het voorgaande brengt naar het oordeel van het hof met zich dat in het onderhavige geval ingevolge artikel 292 lid 3 Fw hoger beroep open staat en dat [appellant] en [appellante] ontvangen kunnen worden in het door hen ingestelde hoger beroep.
3.5
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. [appellant] is in 1995 naar Nederland gekomen, [appellante] in 2001. [appellant] heeft diverse studies gevolgd en daarnaast betaalde arbeid verricht. Uiteindelijk is hij vanuit de v.o.f. als zelfstandige werkzaam geweest in de administratieve sector en in de distributie, uit welke werkzaamheden hij een totaal inkomen genereerde van - volgens zijn verklaring ter zitting - ongeveer € 1.700,- netto per maand. [appellante] heeft gedurende die jaren steeds - behoudens korte onderbrekingen vanwege haar zwangerschappen - parttime gewerkt, met welke werkzaamheden zij ongeveer € 500,- netto per maand verdiende. Het totale gezinsinkomen bedroeg gedurende die periode ongeveer € 2.200,- netto per maand. In 2012 vielen de distributiewerkzaamheden van [appellant] en daarmee de desbetreffende inkomsten weg. [appellant] en [appellante] hebben gedurende een periode van vele jaren diverse leningen en kredieten afgesloten, waarvan zij, volgens hun verklaring bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep, de verplichtingen niet meer konden nakomen na het wegvallen van de inkomsten van [appellant] uit de distributiewerkzaamheden.
3.6
Het hof stelt voorop dat het op grond van het bepaalde in artikel 288 lid 1 onder b Fw aan [appellant] en [appellante] is aannemelijk te maken dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest. [appellant] en [appellante] dienen om die reden aan de hand van stukken inzichtelijk te maken welke schulden er zijn, aan wie deze zijn verschuldigd, hoe hoog deze schulden (exact) zijn, wanneer deze zijn ontstaan en wat de ontstaansredenen van die schulden zijn. Op de schuldenlijst van [appellant] en [appellante] staat een schuld aan St. U.A.F. Steunpunt, een stichting die vluchtelingen helpt met onder andere, zoals ook in het geval van [appellant] is gebeurd, het verstrekken van een studielening. In dit verband heeft [appellant] verklaard dat hij zijn studie in 2011 heeft afgerond, dat hij tot en met dat jaar jaarlijks ongeveer € 1.800,- bij genoemde stichting heeft geleend en dat hij op de totale lening slechts een klein deel heeft afgelost. Uit de stukken blijkt dat er daarnaast sprake is van een schuld aan DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs) van ongeveer € 30.000,-. Deze studieschuld wordt niet op de schuldenlijsten van [appellant] en [appellante] vermeld, maar moet volgens hun verklaring ter zitting, wel bij hun schulden worden opgeteld. [appellant] en [appellante] hebben desgevraagd geen verklaring kunnen geven waarom deze aanzienlijke schuld niet op hun schuldenlijst voorkomt en evenmin kunnen uitleggen waarom het nodig was naast deze lening van DUO aanvullende leningen in verband met de studie aan te gaan. [appellant] en [appellante] hebben voorts geen inzage in de resultaten van de v.o.f. gegeven. [appellant] heeft in dat verband verklaard dat hij wel altijd de financiële administratie van de v.o.f. in zijn computer - die inmiddels stuk is - heeft verwerkt en dat de desbetreffende bescheiden na een verhuizing op zolder terecht zijn gekomen. Nu het hof geen inzage heeft gekregen in de resultaten van de v.o.f. kan niet worden beoordeeld hoe de (schulden)lasten zich verhouden tot de baten.
3.7
[appellant] en [appellante] hebben voorts verklaard dat zij tot het moment dat [appellant] zijn baan in de distributie kwijtraakte nog aan hun financiële verplichtingen konden voldoen, maar dat zij daarna, omdat zij te weinig inkomen hadden om in hun kosten van levensonderhoud te voorzien, toch weer nieuwe leningen zijn aangegaan. [appellant] en [appellante] wisten, dan wel hadden behoren te begrijpen, dat zij – in de wetenschap van het bestaan van de reeds aanzienlijke schuldenlast – de desbetreffende verplichtingen niet meer zouden kunnen voldoen. Als gevolg daarvan is in 2012 de (tweede) schuld aan Santander Consumer Finance Benelux B.V. ontstaan. Ook is in die periode een roodstand bij de ABN AMRO-bank ontstaan, waaruit de schuld aan Lindorff Credit Management B.V. is voortgekomen. Gelet op al het voorgaande hebben [appellant] en [appellante] naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop hun verzoekschriften zijn ingediend, te goeder trouw zijn geweest.
3.8
Het hof is bovendien van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] en [appellante] hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen, in het bijzonder waar het de inspanningsverplichting betreft, om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Het hof heeft daarbij het oog op hetgeen [appellant] en [appellante] ter zitting hebben verklaard over lichamelijke beperkingen, die eraan in de weg zouden staan (fulltime) arbeid te verrichten. Ter onderbouwing van het bestaan en de aard van deze beperkingen hebben zij geen stukken in het geding gebracht. [appellant] en [appellante] lijken er onvoldoende van doordrongen dat, zolang zij van de rechter-commissaris in een mogelijke schuldsaneringsregeling niet een vrijstelling hebben van de sollicitatieverplichting, zij alles wat zij in hun vermogen hebben zullen moeten doen voor het verkrijgen van een fulltime dienstverband.
3.9
Het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de verzoeken van [appellant] en [appellante] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zullen worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 17 juni 2014 en opnieuw recht doende:
wijst de verzoeken van [appellant] en [appellante] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Gratama, S.M. Evers en M.B. Beekhoven van den Boezem, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en op 11 september 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.