ECLI:NL:GHARL:2014:6768

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
2 september 2014
Zaaknummer
200.106.117-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensgeschil over eigendom van een strook grond op een recreatiepark

In deze zaak gaat het om een grensgeschil tussen twee partijen die beiden een perceel op een recreatiepark bezitten. De appellanten, die eigenaar zijn van een perceel met een recreatiewoning, claimen dat zij ook eigenaar zijn van een aangrenzende strook bos, die zij het 'bufferbosje' noemen. De appellanten hebben in eerste aanleg bij de rechtbank Zwolle-Lelystad een vordering ingesteld om te verklaren dat zij gezamenlijk eigenaar zijn van deze strook grond, dan wel dat zij deze door verjaring hebben verworven. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen, waarna de appellanten in hoger beroep zijn gegaan.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 2 september 2014 uitspraak gedaan. Het hof oordeelt dat de appellanten de eigendom van de strook grond niet hebben verworven, noch door overdracht, noch door verjaring. Het hof stelt vast dat de appellanten niet gedurende de vereiste periode van tien jaar het bezit van de strook grond voor zichzelf hebben uitgeoefend, zoals vereist volgens artikel 3:111 BW. De rechtbank had in haar vonnis van 18 januari 2012 terecht geoordeeld dat de appellanten niet de eigenaar zijn van het bufferbosje, en dat de eigendomsverhoudingen niet zijn gewijzigd door het gebruik van de grond door de appellanten.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellanten in de kosten van het hoger beroep. De kosten worden vastgesteld op € 291,- voor verschotten en € 2.682,- voor het salaris van de advocaat. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.106.117/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 183899 / HZ ZA 11-433)
arrest van de tweede kamer van 2 september 2014
in de zaak van

1.[appellant],

hierna:
[appellant],
2. [appellante],
hierna:
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. L.J.L. Heukels, kantoorhoudend te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. S.E. Toffoletto, kantoorhoudend te Zwolle,
voor wie heeft gepleit mr. H.J. Schaatsbergen, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
8 juni 2011 en 18 januari 2012 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 16 april 2012,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord,
- een akte van [appellanten] houdende overlegging producties
- het pleidooi waarbij pleitnotities zijn overgelegd.
2.2
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellanten] luidt:
"om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te vernietigen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 januari 2012 met
zaak- / rolnummer 183899 / HA ZA 11-433 tussen partijen gewezen en, opnieuw rechtdoende:
Primair:
voor recht te verklaren dat appellanten gezamenlijk eigenaar zijn van het stuk grond, bij partijen bekend als “het bufferbosje”, nader aangegeven als de strook bos aan de voorzijde van de recreatiewoning met nummer 179, derhalve gelegen aan de noordzijde van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] sectie M nummer 714, gemeten over de volle breedte van dat stuk bos vanaf (aan de westzijde) het toegangspad naar het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] sectie M nummer 718 (in eigendom toebehorend aan geïntimeerde) tot aan (aan de oostzijde) de erfgrens met het perceel met nummer 717 waarop de recreatiewoning met huisnummer 173 staat.
Subsidiair:
voor recht te verklaren dat appellanten door verjaring gezamenlijk eigenaar zijn geworden van het stuk grond, bij partijen bekend als “het bufferbosje”, nader aangegeven als de strook bos aan de voorzijde van de recreatiewoning met nummer 179, derhalve gelegen aan de noordzijde van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] sectie M nummer 714, gemeten over de volle breedte van dat stuk bos vanaf (aan de westzijde) het toegangspad naar het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] sectie M nummer 718 (in eigendom toebehorend aan geïntimeerde) tot aan (aan de oostzijde) de erfgrens met het perceel met nummer 717 waarop de recreatiewoning met huisnummer 173 staat.
Meer subsidiair:
de erfgrens tussen beide percelen met woningen zoals hierboven omschreven (perceelnummers 714 enerzijds en 718 anderzijds) vast te stellen ex artikel 5:47 BW en geïntimeerde te veroordelen om die door het Gerechtshof vast te stellen erfgrens tussen die beide percelen te laten inschrijven in het Kadaster, dan wel voorafgaand aan die inschrijving die erfgrens te laten uitmeten en vastleggen door het Kadaster conform die door het Gerechtshof bepaalde erfgrens en geïntimeerde te veroordelen om die vastgestelde en uitgemeten erfgrens tussen de beide hiervoor genoemde percelen te laten inschrijven in het Kadaster, voor zover mogelijk onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 dan wel van een door het Gerechtshof in goede justitie vast te stellen bedrag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat geïntimeerde met de nakoming van het te dezen te wijzen arrest in gebreke zal zijn, te berekenen met ingang van twee weken na de betekening van het te dezen te
wijzen arrest dan wel met ingang van een door het Gerechtshof vast te stellen dag tot
de dag der algehele voldoening.
In alle gevallen:
met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het onderhavige geding in beide
instanties."

3.Beoordeling

De feiten
3.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van genoemd vonnis van 18 januari 2012 is, behoudens ten aanzien van rechtsoverweging 2.1 waartegen grief 2 is gericht, geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, dit met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief 2 zal worden overwogen.
3.2
Op het recreatiepark
[recreatiepark]bevinden zich diverse recreatiewoningen.
3.3
[appellanten] hebben, op 5 januari 1999 het eeuwigdurend recht van erfpacht verkregen op het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie M, nummer 714, groot tien are, achtentwintig centiare, met de op dat perceel staande recreatiewoning nummer 179.
3.4
[geïntimeerde] heeft op 1 februari 2002 het eeuwigdurend recht van erfpacht verkregen op het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie M, nummer 718, groot negen are, negenenzestig centiare, met de op dat perceel staande recreatiewoning nummer 180.
3.5
Op 20 december 2003 heeft [A] de blote eigendom van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie M, nummer 718, groot negen are, negenenzestig centiare, met de op dat perceel staande recreatiewoning nummer 180 overgedragen aan [geïntimeerde].
3.6
Op 30 december 2003 heeft [A] de blote eigendom van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie M, nummer 714, groot tien are, achtentwintig centiare, met de op dat perceel staande recreatiewoning nummer 179 overgedragen aan [appellanten]
3.7
De noordwestzijde van het perceel van [appellanten] en de zuidoostzijde van het perceel van [geïntimeerde] grenzen aan elkaar.
3.8
Tussen de recreatiewoningen van [appellanten] en [geïntimeerde] bevindt zich een strook bos, door partijen het "bufferbosje" genoemd.
3.9
In
grief 2hebben [appellanten] aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de periode dat zij hun recreatiewoning met nummer 179 huurden buiten beschouwing heeft gelaten.
3.1
Er is echter geen rechtsregel die de rechter verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak te vermelden. Het staat de rechter vrij uit de tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken welke hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomt.
Het geschil in eerste aanleg
3.11
[appellanten] hebben na wijziging van eis samengevat gevorderd, primair voor recht te verklaren dat zij gezamenlijk eigenaar zijn van de strook grond waarop het bufferbosje is gelegen, subsidiair dat zij door verjaring gezamenlijk eigenaar van die strook grond zijn geworden, meer subsidiair dat de erfgrens tussen hun perceel en het perceel van [geïntimeerde] wordt vastgesteld met toepassing van artikel 5:47 BW, met inschrijving van de aldus bepaalde erfgrens in de openbare registers van het Kadaster.
3.12
De rechtbank heeft bij vonnis van 18 januari 2012 de vorderingen van [appellanten] afgewezen.
De grieven
3.13
De
grieven 1 en 3 tot en met 11leggen het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor. Het hof zal de grieven daarom gezamenlijk bespreken.
3.14
Het hof stelt vast dat het Kadaster op 19 februari 2014 in aanwezigheid van partijen en hun advocaten de kadastrale grens tussen de percelen nummer 714 en nummer 718 in het veld heeft uitgemeten. Van deze grensreconstructie zijn foto's gemaakt die als producties 2 tot en met 11 bij akte van 15 april 2014 in het geding zijn gebracht.
3.15
Bij de grensreconstructie bleek dat de strook grond waar het bufferbosje op is gelegen, behoort tot het perceel nummer 718, met uitzondering van een beperkt gedeelte aan de noordzijde dat behoort tot het perceel nummer 714.
3.17
[appellanten] hebben gesteld dat het bij de akte van levering van 30 december 2003 de bedoeling van hen en de toenmalige eigenaar is geweest het perceel nummer 714 aan hen over te dragen met inbegrip van het bufferbosje. Ter onderbouwing van hun stelling hebben zij verwezen naar verschillende verklaringen en stukken.
3.18
Bij de uitleg van de notariële akte van levering komt het aan op de in de akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (vgl. onder meer HR 2 december 2005 ECLI:NL:HR:2005:AU2397 en HR 13 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AH9168).
3.19
Uit de akte van levering van 30 december 2003 blijkt dat partijen bij die overeenkomst de blote eigendom van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie M, nummer 714, groot tien are, achtentwintig centiare, met de op dat perceel staande recreatiewoning nummer 179, hebben willen overdragen. In de akte zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat partijen bedoeld hebben iets anders of meer over te dragen dan het kadastrale perceel. De verklaringen en stukken waar [appellanten] naar hebben verwezen maken dat niet anders.
3.2
De stelling van [appellanten] dat de strook grond met het bufferbosje moet worden geacht in zijn geheel deel uit te maken van het perceel nummer 714, doordat de voormalige eigenaar van de blote eigendom van de grond jarenlang heeft ingestemd met het gebruik van die strook door [appellanten] en hun onderscheiden rechtsvoorgangers kan, wat van die stelling verder ook zij, niet tot een ander oordeel leiden. De voormalige eigenaar was eigenaar van de blote eigendom van beide percelen en een eventueel van de kadastrale grens afwijkend gebruik van de percelen door de toenmalige erfpachters of huurders, al dan niet met instemming van de eigenaar, kan, gelet op artikel 3:111 BW, niet leiden tot een wijziging van de eigendom van die percelen. Zelfs al zou de eerste eigenaar van het park al van begin af aan een van de kadastrale grenzen afwijkende terreinindeling hebben gemaakt, dan kan [appellanten] dat niet baten, omdat die persoon eigenaar was van het hele park, zodat de eigendomsverhoudingen niet wijzigden.
3.21
Daarom moet worden geoordeeld dat [appellanten] in elk geval niet door levering bij akte van 30 december 2003 de eigendom hebben verworven van de onderhavige strook grond met het bufferbosje, behoudens een beperkt deel aan de noordzijde.
3.22
Voor zover [appellanten] zich hebben beroepen op verkrijgende verjaring als bedoeld in artikel 3:99 BW slaagt dit beroep evenmin.
Tot 30 december 2003 hielden zij als erfpachters van het perceel sectie M, nummer 714, dit perceel en (veronderstellenderwijs) de aangrenzende strook met het bufferbosje niet voor zichzelf als eigenaar (zie de artikelen 3:107 lid 1 en 3:111 BW).
Vanaf 30 december 2003 hielden zij genoemd perceel en, voor zover er sprake is geweest van bezitsacties, de aangrenzende strook wel voor zichzelf, maar is de vanaf dat tijdstip lopende verjaring gestuit door de op 24 maart 2011 namens [geïntimeerde] uitgebrachte dagvaarding, zodat de voor verkrijgende verjaring door een bezitter te goeder trouw vereiste onafgebroken termijn van 10 jaren niet is voltooid.
3.23
De primaire en de subsidiaire vordering van [appellanten] kunnen daarom niet worden toegewezen.
3.24
Voor toewijzing van de op artikel 5:47 lid 1 BW gestoelde, meer subsidiaire vordering van [appellanten] bestaat ook geen grond, omdat, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, de loop van de grens tussen beide percelen niet onzeker is.
3.25
De grieven falen.
Slotsom
3.26
Nu de grieven falen dient het bestreden vonnis van de rechtbank van 18 januari 2012 te worden bekrachtigd.
3.27
[appellanten] zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 291,- wegens verschotten (griffierecht) en € 2.682,- voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (3 punten, tarief II à € 894,- per punt).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 18 januari 2012;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 291,- voor verschotten en op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest, voor zover het de hiervoor vermelde proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. B.J.H. Hofstee, mr. G. van Rijssen en mr. A. van Hees en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 2 september 2014.