ECLI:NL:GHARL:2014:6505

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
200.136.177-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurachterstand en ontruiming van de woning met beroep op gezag van gewijsde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een deelvonnis waarbij ontruiming van een woning is bevolen wegens huurachterstand. De huurster, appellante, heeft een terme de grâce gekregen en deze benut, waarna de procedure werd voortgezet op basis van een andere ontbindingsgrond. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat er geen huurachterstand was en dat zij onverschuldigd heeft betaald. Het hof heeft echter geoordeeld dat appellante niet-ontvankelijk is in haar beroep tegen het deelvonnis, omdat zij niet binnen de appeltermijn van drie maanden heeft geappelleerd. Het hof heeft vastgesteld dat het vonnis van 4 april 2012 een deelvonnis was en dat de hoogte van de huurprijs door de kantonrechter onherroepelijk was vastgesteld op € 396,- per maand. Dit vonnis heeft gezag van gewijsde, wat betekent dat de beslissing bindend is in de vervolgprocedures. De overige grieven van appellante zijn afgewezen, omdat deze voortbouwen op de stelling dat de huurprijs lager zou zijn. Het hof heeft de vonnissen van de kantonrechter bekrachtigd en appellante in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.136.177/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 625256 CV EXPL 12-12265 en 566652 CV EXPL11-11113)
arrest van de eerste kamer van 19 augustus 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. E.R. van Schaik, kantoorhoudend te Lelystad,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 1],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. Tj.H. Pasma, kantoorhoudend te Harlingen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van de rechtbank Zwolle-Lelystad, respectievelijk Midden-Nederland, sector kanton, locatie Lelystad (hierna: de kantonrechter), van respectievelijk (procedure 566652) 4 januari 2012, 4 april 2012, 13 februari 2013 en 18 september 2013 en (procedure 625256) van 27 maart 2013 en 17 juli 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 16 oktober 2013, gericht tegen de hiervoor genoemde vonnissen van 4 april 2012, 27 maart 2013 en 17 juli 2013;
- de memorie van grieven d.d. 14 januari 2014;
- de memorie van antwoord,/ tevens van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, (met producties) d.d. 25 februari 2014;
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep d.d. 8 april 2014.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] luidt:
"
Eis:
1. Te vernietigen de vonnissen waarvan beroep;
2. Alsnog te beslissen dat de vorderingen van [geïntimeerde], inhoudende betaling van achterstallige huur en ontbinding van de huurovereenkomst zal worden afgewezen;
3. [geïntimeerde] te veroordelen een schadevergoeding wegens onrechtmatige ontruiming te voldoen aan [appellante], door Uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen;
4. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties;
één en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad."
2.4
In voorwaardelijk incidenteel appel heeft [geïntimeerde] gevorderd:
"
op grond van grond van bovenstaande grieven de vonnissen van 4 april 2012 (566652/ CV EXPL 11-11113) en 18 september 2013 (566652/ CV EXPL 11-11113) te vernietigen en opnieuw rechtdoende de primaire vorderingen dan wel subsidiaire vorderingen van [geïntimeerde] toe te wijzen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van dit incidenteel appel."

3.Ten aanzien van de feiten

De grieven richten zich niet tegen het tussenvonnis van 4 januari 2012 in de procedure 566652. Nu ook anderszins niet van bezwaren daartegen is gebleken, zal ook in hoger beroep worden uitgegaan van de feiten, zoals deze als vaststaand zijn weergegeven in rechtsoverweging 1 (1.1 tot en met 1.4) van voormeld vonnis, aangevuld met enige feiten die in hoger beroep tevens als vaststaand hebben te gelden.
3.1
[appellante] huurde sinds 1 april 2001 de woning op het adres [adres], aanvankelijk van [X]; [geïntimeerde] is vanaf 1 januari 2011 opvolgend eigenaar/verhuurder geworden.
3.2
[appellante] betaalde vanaf januari 2007 feitelijk € 296, - per maand aan huur. De huurprijs bedroeg volgens haar weliswaar € 396, - per maand, doch zij hield € 100, - per maand in wegens beweerdelijke gebreken.
3.3
[appellante] hield in het gehuurde 16 honden, te weten twee herdershonden en 14 husky’s.
3.4
Medio augustus 2013 heeft [appellante] de woning ontruimd.

4.De beslissingen in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft in procedure 566652 ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd wegens een huurachterstand van aanvankelijk € 1.351,24 berekend tot en met juni 2011 en wegens overlast vanwege de aanwezige honden, en voorts doorbetaling van een bedrag van € 422,54 per maand aan huur/gebruiksvergoeding tot het tijdstip van ontruiming, en subsidiair de bepaling dat [appellante] niet meer dan twee honden in het gehuurde mocht houden.
De kantonrechter heeft, na een comparitie te hebben gelast, bij vonnis van 4 april 2012, gelet op de verklaringen van partijen ter comparitie, de contractuele huur vastgesteld op € 396, - per maand. Voorts heeft hij bij dat vonnis overwogen dat gelet op die huurprijs er sprake is van een huurachterstand tot 1 april 2012 van € 1.796, -. Deze huurachterstand rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft dan ook in het dictum van dat vonnis van 4 april 2012 [appellante] tot betaling van die huurachterstand veroordeeld en de huurovereenkomst voorwaardelijk ontbonden, in die zin dat [appellante] een
terme de grâcewerd gegund tot 4 mei 2012. De kantonrechter heeft voorts [geïntimeerde] voorwaardelijk toegelaten tot bewijs dat de honden van [appellante] geluids- dan wel stankoverlast veroorzaken.
4.2
[appellante] heeft vervolgens de huurachterstand als in dat vonnis berekend voldaan. Bij eindvonnis van 18 september 2013 in die procedure heeft de kantonrechter de na het vonnis van 4 april 2012 nog resterende vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen omdat niet was gebleken dat de honden overlast veroorzaakten.
4.3
In procedure 625256 heeft [geïntimeerde] wederom op basis van huurachterstand, ten tijde van de dagvaarding berekend tot en met september 2012 op een bedrag van € 1.584,00, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd. [geïntimeerde] heeft zich in die procedure beroepen op het vonnis van 4 april 2012.
[appellante] heeft in die procedure de juistheid van het vonnis van 4 april 2012 betwist en gesteld dat de huurprijs slechts € 296, - per maand bedroeg.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 27 maart 2013 verwezen naar het vonnis van 4 april 2012 waarin reeds was geoordeeld dat de maandelijkse huurprijs € 396,00 bedraagt en overwogen dat tegen dat vonnis geen rechtsmiddelen zijn ingesteld. De kantonrechter heeft voorts nadere inlichtingen gevraagd over de gestelde huurbetalingen. Bij eindvonnis van 17 juli 2013 heeft de kantonrechter vastgesteld dat de huurachterstand, berekend tot en met april 2013, was opgelopen tot € 1.636, - en dat dit bedrag zonder meer de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde, evenals de gevorderde ontruiming. Deze zijn vervolgens uitgesproken.

5.De ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep

5.1
[appellante] is van meerdere vonnissen in twee verschillende procedures bij één dagvaarding in hoger beroep gekomen. Nu het hier procedures betreft die tussen dezelfde partijen zijn gewezen en die ook over het zelfde huurconflict gaan, is dit toegestaan (vgl. HR 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ8317).
5.2
Het vonnis van 4 april 2012 in procedure 566652 betreft een gedeeltelijk eindvonnis (deelvonnis). De kantonrechter heeft daarin vastgesteld wat de contractuele huurprijs was, dat de inhouding op de huurprijs niet was toegestaan, en dat er mitsdien sprake was van een huurachterstand van € 1.796, - als in dat vonnis berekend en dat die huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde, onder toekenning van de
terme de grâce.
[appellante] komt –uitsluitend – tegen dit gedeelte van het vonnis van 4 april 2012 op. Nu de desbetreffende appeldagvaarding eerst is uitgebracht op 16 oktober 2013, is dat niet binnen de appeltermijn van drie maanden tegen het vonnis van 4 april 2012. Anders dan [appellante] stelt, is het vonnis van 4 april 2012 geen tussenvonnis. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051) moet bij een deelvonnis binnen drie maanden na het eindvonnisgedeelte van het deelvonnis hoger beroep worden ingesteld.
Dat betekent dat [appellante] niet in haar hoger beroep tegen het vonnis van 4 april 2012 kan worden ontvangen.

6.De beoordeling van de grieven in het principaal appel

6.1
[appellante] heeft zeven grieven geformuleerd, waarvan de eerste vier zich richten tegen het vonnis van 4 april 2012. Die grieven behoeven geen behandeling omdat [appellante] niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep voor zover tegen dat vonnis gericht. In de kern komen deze grieven neer op de stelling van [appellante] dat de contractuele huurprijs, doordat [appellante] al voordat [geïntimeerde] eigenaar en opvolgend verhuurder van de woning werd, feitelijk € 296, - aan huur betaalde, de contractuele huur ook € 296, - is gaan bedragen.
6.2
De overige drie grieven bouwen op deze stelling voort. Volgens [appellante] heeft zij het bedrag dat zij ingevolge de
terme de grâceaan [geïntimeerde] heeft betaald, grotendeels onverschuldigd betaald. Als zij dit bedrag verrekend met de huurachterstand tot en met april 2013, uitgaande van een maandhuur van € 296, -, dan was er op dat moment geen sprake van een huurachterstand.
6.3
[geïntimeerde] heeft zich beroepen op het onherroepelijk worden van het vonnis van 4 april 2012. Het hof merkt dat aan als een beroep op het gezag van gewijsde van dat vonnis in de zin van artikel 236 Rv. Nu de kantonrechter daarin reeds onherroepelijk tussen partijen de hoogte van de contractuele huur heeft vastgesteld op € 396, - per maand, heeft die beslissing ook bindende kracht in de procedure 625256. Daarop stuiten dan ook de grieven 5, 6 en 7 af, zodat het principaal appel geen doel treft.

7.Het voorwaardelijk incidenteel appel

7.1
Nu dit appel is ingesteld onder de voorwaarde dat [appellante] ontvangen kan worden in haar appel gericht tegen het vonnis van 4 april 2012, en die voorwaarde niet in vervulling is gegaan, behoeft het incidenteel appel verder geen bespreking.

8.De slotsom

8.1
Het hof zal [appellante] niet ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep gericht tegen het vonnis van 4 april 2012 en voor het overige de aangevallen vonnissen bekrachtigen, onder veroordeling van [appellante] in de kosten van het appel, voor wat het salaris van de advocaat van [geïntimeerde] betreft te begroten op 1 punt naar tarief II.

9.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar appel gericht tegen het vonnis van 4 april 2012;
bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter locatie Lelystad van 27 maart 2013 en 17 juli 2013;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 894, - voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 299,- voor verschotten;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. K.E. Mollema, mr. J.H. Kuiper en mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 19 augustus 2014.