In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland met betrekking tot een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete. De belanghebbende, [X] [Z], heeft over de periode van 9 september 2010 tot en met 8 september 2011 een naheffingsaanslag van € 1.448 opgelegd gekregen, evenals een verzuimboete van hetzelfde bedrag. De Inspecteur van de Belastingdienst handhaafde deze aanslag en boete na bezwaar van de belanghebbende. De Rechtbank verklaarde het beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond, maar het beroep tegen de boete gegrond, waardoor de boete werd vernietigd. Zowel de belanghebbende als de Inspecteur gingen in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 15 mei 2014 in Arnhem werd de zaak behandeld. De belanghebbende stelde dat de naheffingsaanslag en de boete onterecht waren opgelegd, en voerde aan dat de auto op het moment van de constatering van gebruik van de weg niet door hem werd bestuurd, aangezien hij in het buitenland verbleef. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de foto van de waarneming voldoende bewijs bood dat de auto van de belanghebbende op dat moment gebruik maakte van de weg.
Het Hof oordeelde dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de belanghebbende de weg had gebruikt met de auto tijdens de schorsing. De stelling van de belanghebbende dat de auto mogelijk een andere was, werd niet geloofwaardig geacht. Het Hof bevestigde de naheffingsaanslag en oordeelde dat de verzuimboete van 100% passend was, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd en het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.