Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
hierna: [verzoekster],
1.Het geding in eerste aanleg
30 oktober 2013 die de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Utrecht) tussen [verzoekster] als verzoekende partij enerzijds en Albert Heijn als verwerende partij anderzijds heeft gegeven.
2.Het geding in hoger beroep
1. zal vernietigen de beschikking waarvan beroep;
2. alsnog zal bepalen dat Albert Heijn aansprakelijk is voor de door [verzoekster] geleden
en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het arbeidsongeval dat
plaatsvond op 7 december 2010;
3. a. primair de kosten van [verzoekster] zal begroten op grond van hetgeen zij heeft
aangegeven in haar beroepschrift onder de nummers 51 tot en met 54 en zal beslissen
veroordeeld evenals in de begrote kosten van de deelgeschilprocedure (inclusief de
b. subsidiair Albert Heijn zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties
(en in de kosten van de in eerste instantie gehouden voorlopige getuigenverhoren), te
verweer gevoerd en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft verzocht dat het hof [verzoekster] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar beroep dan wel de beschikking van de kantonrechter van 30 oktober 2013 zal bekrachtigen, met veroordeling van
– uitvoerbaar bij voorraad – in de kosten van deze procedure.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
3 van het Eerste boek Rv van toepassing zijn, tenzij anders is bepaald. Ingevolge artikel 1019bb Rv staat tegen de beschikking op het verzoek geen voorziening open, onverminderd artikel 1019cc, derde lid.
nadien is gegeven, binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van de
beschikking, met dien verstande dat de appellant, binnen de grenzen van artikel 332, in
mogelijkheid heeft geopend op een daartoe binnen dezelfde termijn door een der partijen
gedaan verzoek, waarover de wederpartij is gehoord;
19 februari 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland, op verzoek van [verzoekster], hoger beroep toegestaan van de in de deelgeschilprocedure gegeven bestreden beschikking zoals in artikel 1019cc lis 3 onder a Rv is bedoeld en de zaak in afwachting van de procedure in hoger beroep aangehouden.
’s-Hertogenbosch van 11 februari 2014, die is vermeld op de website www.letselschademagazine.nl/2014/hof-s-hertogenbosch -110214, ook een beroepschrift heeft uitgebracht teneinde het recht op hoger beroep zeker te stellen. Albert Heijn heeft gesteld dat [verzoekster] in de onderhavige verzoekschriftprocedure niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het beroep bij dagvaarding had moeten worden ingesteld.
in de procedure ten principalevan de beschikking bij het hof hoger beroep kan worden ingesteld (onderstreping hof).
nr. 3, is vermeld op pagina 19:
“
(…)Artikel 1019bb
alsmede op pagina 21 behorend bij het kopje “
Artikel 1019cc”:
“
(…) Het verdient evenwel de voorkeur dat in de deelgeschilprocedure zelf
en op pagina 22:
“
(…) Door de mogelijkheid te openen vanhoger beroep in de bodemprocedure
, is het voorts mogelijk om dat hoger
In de Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 518, nr. 8 is op pagina 12 vermeld:
“
(…)3.7 Hoger beroep en status deelgeschiluitspraak
“
(…) Volgens art. 1019cc lid 3 in verbinding met lid 1 Rv kan hoger beroep tegen een beschikking in een deelgeschil (…) slechts worden ingesteldbinnen het bestek van een bodemprocedure.(onderstreping hof)
(…).”
Artikel 1019cc” vermeld:
“
(…) Het derde lid houdt een regeling in voor het instellen van hoger beroep
in hoger beroep de deelgeschilbeschikking vernietigen,
Het is zeer wel denkbaar dat in het tussenvonnis of eindvonnis méér overwegingen zijn vervat dan (alleen) de in de deelgeschilbeschikking gegeven bindende eindbeslissingen. Tegen dergelijke overwegingen in het vonnis in de bodemprocedure zal hoger beroep bij dagvaarding moeten worden ingesteld. Uit een oogpunt van systematiek en het vermijden van onnodige praktische complicaties moet dan ook worden geoordeeld dat ook van de deelgeschilbeschikking, op de voet van artikel 1019cc Rv, hoger beroep dient te worden ingesteld op de wijze die voor de bodemprocedure geldt. Bij een ander oordeel zou immers de situatie ontstaan dat voor een deel van het hoger beroep de verzoekschriftprocedure wordt gevolgd en voor een deel de dagvaardingsprocedure.