Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling in hoger beroep
€ 100.000,-. Tegen de toewijzing van de vorderingen is [appellant] onder aanvoering van twee grieven in hoger beroep gekomen. Tegen de voorwaarde die de voorzieningenrechter aan het verbod en gebod heeft verbonden en de hoogte van de dwangsomveroordeling, heeft [geïntimeerde] incidenteel hoger beroep ingesteld.
Grief II in het principaal appel, volgens welke [appellant] ingevolge de hoofdregel van artikel 3:175 lid 1 BW geen toestemming nodig heeft om over zijn onverdeelde aandeel in het pand te beschikken, behoeft gelet op hetgeen hier in 3.10 is overwogen geen bespreking meer.
grief I in het incidenteel hoger beroepkomt [geïntimeerde] op tegen de voorwaarde die de voorzieningenrechter aan het verbod en het gebod heeft verbonden. [geïntimeerde] stelt dat het verbod en gebod moeten worden toegewezen tot aan de verdeling van de ontbonden maatschap omdat, kort gezegd, de juridische eigendom van het pand door partijen in de maatschap is ingebracht.
9 april 2010 (ECLI: NL:HR:2010:BL1127) op het moment van ontbinding van de overeenkomst. Vanaf dat moment kunnen partijen op grond van artikel 6:189 lid 2 BW in samenhang met artikel 6:191 lid 1 BW in beginsel weer vrij beschikken over hun aandeel in het pand.
€ 4.050,- die [appellant] per dag stelt te verbeuren, voor hem een onvoldoende prikkel is om zich aan het verbod en gebod te houden.