Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
[deskundige], heeft bij bericht van 28 maart 2013 verslag gedaan van zijn bevindingen.
1. Had een redelijk bekwaam en redelijk handelend AA-accountant [appellant] moeten adviseren het voorstel van de Belastingdienst van 16 juli 2004 te aanvaarden, in aanmerking genomen (i) het feit dat tegen de aanslag geen bezwaar meer open stond, (ii) het risico dat dit voorstel (op onderdelen) zou worden ingetrokken en (iii) de goede en kwade kansen op een beter resultaat dan dit voorstel?
1. Het antwoord op de vraag van het hof is dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend AA-accountant [appellant] had moeten adviseren het voorstel van de belastingdienst van16 juli 2004 te aanvaarden, in aanmerking genomen (i) het feit dat tegen de aanslag geen bezwaar meer open stond, (ii) het risico dat dit voorstel (op onderdelen) zou worden ingetrokken en (iii) de goede en kwade kansen op een beter resultaat dan dit voorstel.2a. In totaal is gedeclareerd, inclusief BTW, € 61.109,47. met alle respect voor de mens [geïntimeerde] ben ik er van overtuigd dat, gezien al mijn voorgaande argumenten, de helft ervan meer dan voldoende is voor hetgeen [geïntimeerde] er voor heeft geleverd. Dit betekent € 30.554,74. [appellant] heeft in 2004 reeds € 12.204,- betaald, zodat hij nog verschuldigd zou zijn, € 18.350,74 exclusief rente. Dit betekent dat de tijd die [geïntimeerde] blijkens de specificatie van haar declaraties heeft besteed aan de in de rechtsoverwegingen 30 en 31 van het arrest van 27 juli 2010 omschreven werkzaamheden, niet in overeenstemming is met hetgeen ter zake van een redelijk bekwaam en redelijk handelend AA-accountant mag worden verwacht.
Thans is derhalve alleen de derde stelling die [appellant] ten grondslag heeft gelegd aan zijn vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat nog relevant. Dat betreft de stelling dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen op het punt van de fiscale afwikkeling van het bedrijf van [appellant] (misgelopen belastingteruggave).
Dat houdt in dat zij dient te handelen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan (HR 9 juni 2000
ECLI:NL:HR:2000:AA 6159). De vraag, waartoe deze norm in een concreet geval verplicht, is een kwestie van uitleg. Het gaat er in zoverre om wat in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is en wat partijen over en weer van elkaar hebben verwacht en mochten verwachten.
Naar het oordeel van het hof mag ook van een AA-accountant die is belast met de fiscale afwikkeling van een boerenbedrijf en die in dat kader overleg dient te voeren met de fiscus over een mogelijke herziening van een belastingaanslag waartegen geen bezwaar of beroep meer mogelijk was, worden verwacht dat hij een behoorlijk dossier aanlegt waarin relevante (cijfermatige) gegevens en afspraken worden vastgelegd.
"Ik zal eind augustus dan wel begin september contact opnemen. U mag ook schriftelijk reageren."
Bij brief van 20 september 2004 trekt de belastingdienst zijn voorstel van 16 juli 2004 in en komt met een - voor [appellant] ongunstiger - voorstel. De belastingdienst schrijft dienaangaande onder meer:
"Dit voorstel in één totaalvoorstel, Ik sluit op onderdelen geen compromis. Verder geef ik u een ruime termijn om dit voorstel te overwegen. Ik verzoek u vóór 1 januari 2005 definitief uitsluitsel te geven. [..] Indien u dit voorstel niet accepteert en daarbij niet tevens overtuigend aantoont dat mijn voorstel onredelijk is ga ik niet op uw verzoek om verlaging van de aanslag 1998 in."[appellant] heeft zijn opdracht aan [geïntimeerde] per november 2004 opgezegd. Op dat moment had [geïntimeerde] nog niet gereageerd op de brief van de belastingdienst van 20 september 2004.
Die, grotendeels met de hand geschreven, stukken bevestigen het door de deskundige geschetste beeld van ongeordende dossiers. Voorts blijkt uit niets dat [geïntimeerde] indertijd met [appellant] heeft besproken wat hij van het voorstel van de belastingdienst vond en waarom dat volgens haar beter niet geaccepteerd kon worden.
Uit het deskundigenbericht blijkt dat in het onderhavige geval sprake is van een dermate chaotische en onprofessionele wijze van dossiervoering dat dit de deskundige belemmert om tot een inhoudelijk gemotiveerde beantwoording van de eerste vraag van het hof te komen.
Het hof is van oordeel dat gelet daarop [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan de op haar rustende verzwaarde motiveringsplicht bij het weerspreken van de door [appellant] gestelde feiten. Op grond daarvan zal het hof het door [appellant] gestelde als onvoldoende betwist, op de voet van art. 149 lid 1 Rv, als vaststaand aannemen (vergelijk HR 15 december 2006
ECLI:NL:HR:2006:AZ1083). Dit leidt tot de conclusie dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen bij de fiscale afwikkeling van het bedrijf van [appellant]. [geïntimeerde] is dan ook gehouden de schade die [appellant] als gevolg van die tekortkoming heeft geleden, te vergoeden.
Het verdient evenwel de voorkeur de schade in deze procedure vast te stellen. Zoals [appellant] heeft aangevoerd, bestaat de schade die hij als gevolg van genoemde tekortkoming heeft geleden uit het verschil in belastingheffing tussen het voorstel dat op 16 juli 2004 door de belastingdienst werd gedaan en de regeling die [appellant] op 14 juni 2005 met de belastingdienst heeft getroffen (de misgelopen belastingteruggave wegens het niet herzien van de stakingswinst).
heeft bij zijn memorie na deskundigenbericht herhaald dat deze schade € 17.357,- bedraagt (45% over f. 85.000,- ). Nu [geïntimeerde] de hoogte van dat bedrag niet heeft betwist, zal het hof dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 juni 2005 (de dag van de dagvaarding in eerste aanleg) tot aan de dag der algehele voldoening.
De deskundige komt tot het oordeel dat de helft van het in rekening gebrachte bedrag, derhalve een bedrag van € 30.554,74 een redelijk loon zou zijn.
Deze kosten worden, wat het geliquideerd salaris voor de advocaat betreft, aan de zijde van [appellant] tot aan deze uitspraak begroot op € 1.582,- (3,5 pt, tarief € 452,-).
zal op zijn beurt worden veroordeeld om een bedrag van € 18.350,74 aan [geïntimeerde] te betalen. Nu er geen grief is geformuleerd tegen de hoogte van de door [geïntimeerde] gevorderde en door de rechtbank toegewezen contractuele rente, zal ook het hof de contractuele rente toewijzen over genoemd bedrag en wel, bij gebreke van aanknopingspunten voor een andere ingangsdatum, vanaf 14 september 2005 (de dag van het instellen van de vordering in reconventie). De kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie blijven ten laste van [appellant], zij het thans te berekenen naar tarief II (3 pt, tarief € 452,- = € 1.356,-).
[geïntimeerde] zal, als de in het hoger beroep grotendeels in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in het principaal hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [appellant] wat het geliquideerd salaris voor de advocaat betreft tot aan deze uitspraak begroot op € 1.788,- (2 pt, tarief € 894,-). De kosten van de deskundige zullen geheel ten laste van [geïntimeerde] worden gebracht. [geïntimeerde] heeft bij wijze van voorschot reeds de helft daarvan voldaan. De andere helft, € 6.250,-, die voor partij [appellant] in debet is gesteld, dient door [geïntimeerde] aan de griffier van het hof te worden voldaan.
In het incidenteel appel volgt geen kostenveroordeling nu dat onnodig is ingesteld.
€ 17.357,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 juni 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;