ECLI:NL:GHARL:2014:5242

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
200.119.336-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en bewijs van geldlening in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, betreft het een hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen twee partijen, [appellante] en [geïntimeerde]. De partijen waren met elkaar gehuwd in 1990 en hebben tijdens hun huwelijk verschillende onroerende zaken in Turkije aangeschaft. Het huwelijk is ontbonden op 14 juni 2010. In eerste aanleg heeft de rechtbank Leeuwarden op 26 september 2012 een vonnis gewezen waarin de verdeling van de onroerende zaken en de toedeling van andere goederen werd vastgesteld. [geïntimeerde] had in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen [appellante] met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap van goederen, waarbij hij onder andere een vergoeding wegens overbedeling eiste.

In hoger beroep heeft [appellante] de waarde van de onroerende zaken betwist, die door de rechtbank was vastgesteld op € 515.646,-. [appellante] voerde aan dat de waarde lager was, gebaseerd op taxatierapporten en de verkoopprijs van een appartement. Het hof heeft overwogen dat de peildatum voor de waardering de datum van het vonnis in eerste aanleg was, en dat partijen geen andere peildatum waren overeengekomen. Het hof heeft de waarde van de onroerende zaken in Turkije ter beoordeling aan deskundigen overgelaten en een comparitie van partijen gelast om te onderzoeken of er overeenstemming kon worden bereikt over de waarde.

Daarnaast was er een geschil over een geldlening van € 35.000,- die [appellante] zou hebben afgesloten met [betrokkene 2]. [geïntimeerde] betwistte het bestaan van deze lening en stelde dat de schuldbekentenis vals was. Het hof oordeelde dat [appellante] de bewijslast had voor zowel de lening als de terugbetaling, en dat zij dit bewijs diende te leveren in een comparitie. Het hof hield verdere beslissingen aan in afwachting van deze comparitie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.119.336/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 116612/ HA ZA 11-753)
arrest van de tweede kamer van 1 juli 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: verweerster in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. T. Hermans, kantoorhoudend te Enschede,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.A.C.H. Hana, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 25 april 2012 en 26 september 2012 van de rechtbank Leeuwarden.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 21 december 2012,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord met producties,
- een akte van [appellante],
- een antwoordakte van [geïntimeerde].
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] luidt:
"
bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ook voor wat betreft de proceskosten:
te vernietigen het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden onder rolnummer 116612/HA ZA 11-753 tussen partijen gewezen op 26 september 2012 en opnieuw recht doende, bij arrest, de man in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren althans hem deze te ontzeggen dan wel zijn vordering op de vrouw toe te wijzen voor een bedrag van € 63.042,12 althans een zodanig bedrag als uw hof in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties".
De beoordeling

3.De vaststaande feiten

Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
3.1
Partijen zijn [in 1990] met elkaar gehuwd.
3.2
Tijdens het huwelijk zijn de volgende onroerende zaken in Turkije aangeschaft:
- een huis met tuin in [plaats];
- een huis van twee woonlagen in [plaats];
- een appartement met grond in [plaats];
- een akker in [plaats], groot 28.464 vierkante meter,
- een akker in [plaats], groot 13.935 vierkante meter.
3.3
[geïntimeerde] verbleef in de periode van 12 augustus 2009 tot en met 25 september 2009 in Turkije.
3.4
Bij beschikking van 8 april 2010 van de rechtbank Zwolle-Lelystad is voor de duur van de scheidingsprocedure verstaan dat partijen zijn overeengekomen, zoals is weergegeven in een faxbrief van 29 maart 2010, die aan die beschikking is gehecht.
3.5
Het huwelijk tussen partijen is op 14 juni 2010 ontbonden door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 april 2010 in de registers van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage.
3.6
Ieder van partijen en een zoon van [appellante] uit een eerdere relatie hadden een 1/3 onverdeeld aandeel in de eigendom van de woning aan [adres]. Deze woning is op 28 oktober 2011 verkocht en geleverd aan een derde. Het aan partijen tezamen toekomende 2/3 deel van de netto verkoopopbrengst van de woning, zijnde € 90.227,50, is in depot gebleven bij de notaris.

4.De vordering en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft bij dagvaarding van 29 november 2011, hersteld bij herstelexploot van 2 december 2011, [appellante] voor de rechtbank Zwolle-Lelystad gedagvaard en heeft - samengevat weergegeven - gevorderd:
I de verdeling van de "
eenvoudige gemeenschappen van partijen" vast te stellen als omschreven in de dagvaarding,
II
primair[appellante] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van een vergoeding wegens overbedeling groot € 168.117,-,
subsidiairvoor recht te verklaren dat [appellante] aan [geïntimeerde] dient te vergoeden de aan de gemeenschap van goederen aangerichte schade van € 257.823,- , dat [appellante] op [geïntimeerde] een vordering van € 89.706,- wegens overbedeling heeft en dat deze twee vorderingen tenietgaan tot hun gemeenschappelijk beloop door verrekening, en [appellante] te veroordelen om aan hem te betalen € 168.117,-,
III [appellante] te veroordelen tot betaling van € 9.610,06 wegens onverschuldigde betaling, vermeerderd met wettelijke rente,
IV [appellante] te veroordelen tot medewerking aan de verdeling op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [appellante] in de kosten van tenuitvoerlegging indien zij daarmee in gebreke blijft,
V "
één en ander met de bepaling dat dat de rechtbank voor het overige zal doen wat nodig zal zijn terzake van hetgeen partijen verdeeld houdt".
4.2
[appellante] heeft een incidentele conclusie tot onbevoegdheid tevens conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie genomen.
[appellante] heeft in deze conclusie gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren om kennis te nemen van de vordering van [geïntimeerde] met betrekking tot de onroerende zaken in Turkije. [appellante] heeft voorts in reconventie gevorderd dat de rechtbank de verdeling zal vaststellen op de wijze als omschreven in deze conclusie, althans als de rechtbank in goede justitie zal bepalen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot medewerking aan de verdeling, op straffe van een dwangsom. [appellante] heeft voor het geval de rechtbank zich bevoegd acht kennis te nemen van de vorderingen betreffende de onroerende zaken in Turkije gevorderd:
primair:voor recht te verklaren dat die onroerende zaken niet in de gemeenschap van goederen zijn gevallen en niet verdeeld of verrekend hoeven te worden,
subsidiair:voor recht te verklaren dat die onroerende zaken in die mate aan [appellante] verknocht zijn dat ze niet verdeeld of verrekend hoeven te worden,
meer subsidiair:voor recht te verklaren dat die onroerende zaken in de gemeenschap van goederen vallen, doch zonder nadere verrekening van de waarde aan [appellante] dienen te worden toegedeeld.
4.3
Bij vonnis in het incident van 25 april 2012 heeft de rechtbank de incidentele vordering van [appellante] strekkende tot onbevoegdverklaring van de rechtbank afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het incident.
4.4
Bij het bestreden vonnis van 26 september 2012 heeft de rechtbank aan [geïntimeerde] toegedeeld de op zijn naam gestelde bankrekeningen, de in zijn bezit zijnde inboedel en de Peugeot 306, en aan [appellante] toegedeeld de onroerende zaken in Turkije, de op haar naam gestelde bankrekeningen, de in haar bezit zijnde inboedel en de Fiat Doblo. De rechtbank heeft bepaald dat het bij de notaris in depot zijnde bedrag van € 90.227,50 aan [geïntimeerde] dient te worden uitgekeerd en heeft [appellante] veroordeeld om een bedrag van € 212.860,59 aan [geïntimeerde] te voldoen. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat partijen na voldoening hieraan niets meer van elkaar te vorderen hebben ter zake de verdeling van hun ontbonden gemeenschap van goederen en de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst die is gehecht aan de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 april 2010. De proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.

5.De grieven

5.1
[appellante] heeft twee grieven opgeworpen.
5.2
Het hof overweegt dat geen grief is opgeworpen tegen de beslissing van de rechtbank dat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door Nederlands recht, zodat het hof hiervan uitgaat.
5.3
Er is geen grief gericht tegen het kennelijke oordeel van de rechtbank dat partijen in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd noch tegen de beslissing dat de huwelijksgoederengemeenschap de onroerende zaken in Turkije omvat en dat er geen aanleiding is om die zaken aan [appellante] toe te delen zonder verrekening van de waarde. Het hof zal daarom eveneens hier vanuit gaan.
5.4
De rechtbank heeft de onroerende zaken aan [appellante] toegedeeld tegen de naar haar oordeel niet door [appellante] weersproken waarde van € 515.646,-.
5.5
Grief Iricht zich tegen de waarde waartegen de onroerende zaken in Turkije aan [appellante] zijn toegedeeld.
5.6
[appellante] heeft aangevoerd dat zij in eerste aanleg de door [geïntimeerde] bepleite waarde heeft weersproken. [appellante] heeft na het bestreden vonnis opdracht gegeven tot taxatie van de onroerende zaken in Turkije. Deze taxatie komt, met inachtneming van een wisselkoers van 1 Turkse Lira (TL) = € 0,43, uit op een totale waarde van € 251.009,06. Wanneer de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte taxatierapporten zouden moeten worden gevolgd komt volgens [appellante] de totale waarde van de onroerende zaken, bij voormelde wisselkoers, uit op € 458.373,55 en niet op het bedrag van € 515.646,-, waarvan in het bestreden vonnis is uitgegaan. [appellante] heeft ten aanzien van het appartement in [plaats] aangevoerd dat dit op 17 november 2011 is verkocht voor TL 110.000,- (€ 47.300,-). Zij heeft een kopie van een "tapu senedi" overgelegd, die volgens [appellante] de eigendomsakte van de koper is en waaruit volgens haar blijkt dat deze koper het appartement heeft gekocht voor TL 110.000,-.
5.7
Volgens [geïntimeerde] is de waarde van de onroerende zaken in Turkije ten minste de waarde zoals hij die in eerste aanleg heeft aangetoond met expertiserapporten. [geïntimeerde] heeft de betrouwbaarheid van de door [appellante] overgelegde taxatierapporten betwist. Hij betwist de functie/deskundigheid van de personen die deze hebben opgemaakt, onder wie de heer [betrokkene], die volgens hem corrupt is en tegen betaling bereid is van alles te verklaren en te regelen, waarvan [geïntimeerde] bewijs heeft aangeboden. [geïntimeerde] acht de waarde die uit de door [appellante] overgelegde taxatierapporten voortvloeit niet aannemelijk. Volgens [geïntimeerde] is de waarde waartegen de onroerende zaken in het bestreden vonnis zijn verdeeld te laag, maar stemt hij hiermee in, zodat het bestreden vonnis wat hem betreft kan worden bekrachtigd. [geïntimeerde] acht de door [appellante] overgelegde "tapu senedi" onvoldoende bewijs voor haar stelling dat zij het appartement in [plaats] voor TL 110.000,- heeft verkocht. Hij acht het aannemelijk dat [appellante] het appartement voor de vorm heeft verkocht voor een lage prijs aan een bekende. Het stuk is gedateerd op 17 november 2011, maar is niet eerder in deze procedure overgelegd. Verder is volgens [geïntimeerde] in dit stuk niet de prijs waartegen het appartement is verkocht vermeld, maar de zogenaamde kadasterwaarde, die niet hetzelfde hoeft te zijn, wat hij heeft onderbouwd met een screenprint van de site www.realturkey.nl. Met de door [appellante] gehanteerde wisselkoers is [geïntimeerde] het eens. Voor zover de overbedelingsvergoeding lager zou uitvallen door een ongunstiger wisselkoers, dient dit voor rekening van [appellante] te blijven, aldus nog steeds [geïntimeerde].
5.8
Over de in de verdeling te betrekken waarde van de onroerende zaken in Turkije oordeelt het hof als volgt.
5.9
Als peildatum voor de waardering van een tot een gemeenschap behorend goed geldt als hoofdregel de waarde ten tijde van de verdeling, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet gelden (onder meer Hoge Raad 12 februari 1999, ECLI: NL:HR:1999:ZC2851 en Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0760).
5.1
Niet gesteld of gebleken is dat partijen een andere peildatum zijn overeengekomen.
5.11
[geïntimeerde] gaat uit van de actuele waarde ("
eigenlijk per datum verdeling") van de onroerende zaken (memorie van antwoord, onderdeel 29). [appellante] heeft aan de peildatum geen woorden gewijd.
5.12
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de verdeling van de onroerende zaken in Turkije vastgesteld. Partijen hebben in hoger beroep de toedeling van die zaken aan [appellante] niet aan de orde gesteld. Daarom komt hier als peildatum de datum van het vonnis het meest in aanmerking, nu op die dag is vastgesteld wat aan een ieder toekomt (Hoge Raad 22 september 2000, ECLI: NL:HR:2000:AA7205 en Hoge Raad 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6176). Als peildatum heeft derhalve te gelden 26 september 2012.
5.13
[geïntimeerde] heeft zich in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat de waarde van de in de verdeling te betrekken onroerende zaken op 26 september 2012 als volgt is:
- het huis in [plaats] € 64.305,-
- het huis in [plaats] € 64.305,-
- het appartement in [plaats] € 77.167,-
- de akker in [plaats] van 28.464 m2 € 183.040,-
- de akker in [plaats] van 13.935 m2
€ 126.829,-
Samen € 515.646,-
5.14
Volgens [appellante] is op grond van de door haar overgelegde taxatierapporten en de verkoopprijs van het appartement in [plaats] die waarde voor:
- het huis in [plaats] € 35.567,45
- het huis in [plaats] € 34.400,-
- het appartement in [plaats] € 47.300,-
- de akker in [plaats] van 28..464 m2 € 91.796,40
- de akker in [plaats] van 13.935 m2
€ 41.945,21
Samen € 251.009,06
Indien moet worden uitgegaan van de door [geïntimeerde] overgelegde taxatierapporten is dit volgens [appellante]:
- het huis in [plaats] € 53.750,- (TL 125.000,-)
- het huis in [plaats] € 53.750,- (TL 125.000,-)
- het appartement in [plaats] € 77.400,- (TL 180.000,-)
- de akker in [plaats] van 28.464 m2 € 183.592,80 (28.464 x TL 15,- x € 0,43)
- de akker in [plaats] van 13.935 m2
€ 89.880,75 (13.935 x TL 15,- x € 0,43)
Samen € 458.373,55
5.15
Het hof heeft de volgende kanttekeningen bij de door [geïntimeerde] gemaakte optelling.
5.16
[geïntimeerde] gaat voor de huizen in [plaats] en in [plaats] uit van een waarde van TL 150.000,- (€ 64.305,-), terwijl in de door hem overgelegde taxatierapporten voor deze huizen een waarde tussen TL 100.000,- en TL 150.000,- is aangenomen. Het hof acht het, indien van die rapporten zou moet worden uitgegaan, redelijk dat voor deze huizen een (gemiddelde) waarde van TL 125.000,- (ofwel € 53.750,-) wordt gehanteerd.
5.17
Het hof onderschrijft het standpunt van [appellante] dat de akker in [plaats] met een oppervlakte van 13.935 m² in het desbetreffende door [geïntimeerde] overgelegde taxatierapport is gewaardeerd op 13.935 m² x TL 15,- x € 0,43, ofwel op € 89.880,75 in plaats van op de door [geïntimeerde] genoemde waarde van € 126.829,-.
5.18
Wat betreft het appartement in [plaats] gaat [geïntimeerde] er blijkens zijn antwoordakte, net als [appellante], vanuit dat de koopsom in de verdeling moet worden betrokken, mits er sprake is van een rechtsgeldige koop.
5.19
Het hof acht, gezien de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde], met de niet in het Nederlands vertaalde "tapu senedi", waarvan de onderliggende stukken niet zijn overgelegd, niet voldoende aangetoond dat dit appartement voor een koopsom van TL 110.000,- is verkocht en geleverd. Het hof zal [appellante], na de hierna te gelasten comparitie van partijen en afhankelijk van de uitkomst daarvan, in de gelegenheid stellen hiervan alsnog het bewijs te leveren.
5.2
Het hof acht het aangewezen dat voor het overige de waarde van de onroerende zaken in Turkije op 26 september 2012 door (een) door het hof te benoemen deskundige(n) wordt vastgesteld. Het hof zal een comparitie van partijen gelasten waar partijen zich erover mogen uitlaten door wie en op welke wijze deze taxatie in Turkije dient te worden verricht, en hoe daarbij om te gaan met het appartement in [plaats]. Het hof geeft in dat verband aan partijen ter overweging mee een minnelijke regeling te treffen over de in de verdeling te betrekken waarde van deze onroerende zaken, en daarbij het hiervoor onder 5.16 tot en met 5.19 overwogene in aanmerking te nemen.
5.21
Grief IIklaagt erover dat de rechtbank heeft geoordeeld dat partijen geen geld hebben geleend van [betrokkene 2].
5.22
Volgens [appellante] hebben partijen op 28 augustus 2009 in Turkije een bedrag van € 35.000,- geleend van [betrokkene 2] en heeft [appellante] dit bedrag op 18 november 2011 aan [betrokkene 2] terugbetaald. [appellante] heeft als productie 13 bij incidentele conclusie tot onbevoegdheid tevens conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie de toen - in het Turks - opgestelde schuldbekentenis in het geding gebracht, die volgens haar ten onrechte als datum "10 Ekim. 2009" ofwel 10 oktober 2009 vermeldt.
5.23
In hoger beroep heeft [appellante] in aanvulling hierop als productie 5 bij memorie van grieven nieuwe stukken in het geding gebracht, bestaande uit drie pagina's. De eerste pagina is de vertaling in het Nederlands door een beëdigde vertaler van een in het Turks opgesteld stuk, en heeft de volgende inhoud:
"OVEREENKOMST
Op 28-08-2009 is tussen partijen deze overeenkomst opgemaakt met betrekking tot het feit dat [betrokkene 2] aan [appellante] een lening verstrekt van 35.000 EUR (VIJFENDERTIG DUIZEND EURO).
[appellante] heeft, ten behoeve vanhet opknappen van haar huis inclusief bijgebouwen (schuur en garage) in Nederland35.000 EURO geleend van [betrokkene 2]. Op grond van deze lening is er een schuldbekentenis opgemaakt met datum opmaak 28-08-2009 en vervaldatum 18-11-2011, welke aan [betrokkene 2] overhandigd is. Op de dag van aflossing van de lening aan [betrokkene 2], zal de schuldbekentenis worden overhandigd aan [appellante].
Ingeval [appellante] komt te overlijden voor de vervaldatum van de schuldbekentenis, zal deze lening worden afgelost door [geïntimeerde], de echtgenoot van [appellante]
Deze overeenkomst is in tweevoud opgemaakt en door partijen ondertekend. 28-08-2009
SCHULDEISER [betrokkene 2] SCHULDENAAR [appellante]
[handtekening] [handtekening]
Op 18-11-2011 heb ik van [appellante] de 35.000 (vijfendertigduizend) euro in ontvangst genomen. Ik heb geen verdere vorderingen meer naar aanleiding van [onleesbaar woord] deze overeenkomst.
[betrokkene 2]
[handtekening]"
Als tweede pagina is een in het Turks opgestelde tekst overgelegd, bestaande uit twee gedeelten, waarvan het bovenste gedeelte is ondertekend door [betrokkene 2] en [appellante] ([appellante]) en het onderste gedeelte door alleen [betrokkene 2]. De derde pagina is waarschijnlijk eveneens een vertaling in het Nederlands door dezelfde beëdigde vertaler en bevat de volgende inhoud:
"Termijn Betaaldatum Nieuwe Turkse Lira Nieuwe Kuruş Nr
18-11-2011 35.000 EURO
In ruil voor onderhavige schuldbekentenis aan order zal ik op achttien november tweeduizend elf aan de heer [betrokkene 2] - dan wel op diens order het bovenstaande bedrag van zegge VIJFENDERTIGDUIZEND EURO - … Nieuwe Turkse Lira en …-… Nieuwe Kuruş betalen. Het bedrag dat ik zal betalen, is contant ontvangen. Ik accepteer bij voorbaat dat ingeval van geschil de rechtbanken van [Plaats in Turkije] bevoegd zijn, de betaling van alle rechtbankkosten inclusief het honorarium, alsmede dat indien één schuldbekentenis niet binnen de daarvoor gestelde termijn wordt betaald, ook de andere direct opeisbaar zullen zijn. 28-08-2009
GEANNULEERD
Te betalen door:
Naam: [appellante]
Adres: [adres]
[handtekeningen]".
5.24
[appellante] heeft van het bestaan van de geldlening en van het terugbetalen bewijs aangeboden.
5.25
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij tot deze procedure nooit van deze geldlening heeft gehoord. De als productie 13 in eerste aanleg overgelegde schuldbekentenis is volgens hem vals. Uit de tekst daarvan blijkt van een geldlening op 10 oktober 2009, maar toen was hij niet in Turkije, wat hij heeft onderbouwd door overlegging van een kopie van zijn paspoort.
De namens hem op de (eerste) schuldbekentenis gezette handtekening is volgens hem vervalst.
5.26
De nieuw gefabriceerde overeenkomst (productie 5 bij memorie van grieven) wordt volgens [geïntimeerde] in een vergevorderd stadium van de echtscheidingsprocedure naar voren gebracht. Het heeft er volgens hem alle schijn van dat deze achteraf is aangepast. Volgens deze overeenkomst heeft [appellante] dit stuk al die tijd onder zich gehad, maar komt zij er pas nu mee, nadat [geïntimeerde] heeft aangetoond dat de eerdere schuldbekentenis vervalst is. [betrokkene 2] is een goede vriend van [appellante] en de betrouwbaarheid van deze stukken is ook hierdoor zeer laag, aldus nog steeds [geïntimeerde]. Verder heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat van de geldstroom geen bewijs is geleverd en heeft hij betwist dat [appellante] een geldbedrag heeft terugbetaald.
5.27
Het hof overweegt als volgt:
5.28
Geen grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante] de bewijslast heeft van de door haar gestelde geldlening. Het hof is van oordeel dat [appellante] op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv eveneens de bewijslast heeft van de door haar gestelde terugbetaling.
5.29
Het hof overweegt dat van de als productie 13 bij incidentele conclusie tot onbevoegdheid tevens conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie overgelegde schuldbekentenis geen beëdigde Nederlandse vertaling is overgelegd, zodat uit dit stuk het bewijs van de door [appellante] gestelde geldlening niet volgt.
5.3
Wat betreft de als productie 5 bij memorie van grieven overgelegde stukken (hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 5.23 overweegt het hof het volgende.
5.31
Het komt het hof voor dat de derde pagina van deze productie de vertaling is van het bovenste gedeelte van de tweede pagina, en dat de op de eerste pagina vertaalde tekst "
Op 18-11-2011"tot en met "
overeenkomst" de vertaling is van het onderste gedeelte van de tweede pagina. Van welk stuk het bovenste gedeelte van de eerste pagina "
OVEREENKOMST Op 28-08-2009" tot en met "
ondertekend. 28-08-2009" een vertaling is, wordt het hof niet voldoende duidelijk.
Het hof overweegt dat de vertaalde geschriften zijn ondertekend en zijn bestemd om tussen de partijen bij de akte(n) tot bewijs te dienen. Tegenover [geïntimeerde], die bij de akte(n) geen partij is, heeft of hebben deze akte(n) uitsluitend vrije bewijskracht (artikel 152 Rv).
5.32
[appellante] heeft geen (afdoende) verklaring gegeven voor het naast elkaar bestaan van de als productie 5 bij memorie van grieven overgelegde stukken. Evenmin heeft zij een reden gegeven voor het pas in hoger beroep overleggen van deze stukken, die zijn gedateerd op 28 augustus 2009 en 18 november 2011. [appellante] heeft het bestaan van deze stukken naast de in eerste aanleg overgelegde schuldbekentenis evenmin toegelicht, noch waarom de in eerste aanleg overgelegde schuldbekentenis - in tegenstelling tot de in hoger beroep overgelegde stukken - tevens door ene [betrokkene 3] is ondertekend.
5.33
Het hof is nog onvoldoende overtuigd dat [appellante] op 28 augustus 2009 een bedrag van € 35.000,- heeft geleend van [betrokkene 2]. Nu [appellante] heeft aangeboden dit te bewijzen zal het hof, na de te gelasten comparitie van partijen en afhankelijk van de uitkomst daarvan, aan [appellante] opdragen dit bewijs te leveren.
Slotsom
5.34
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan in afwachting van de comparitie van partijen.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
alvorens nader te beslissen:
bepaalt dat partijen in persoon samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. B.J.H. Hofstee, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder 5.20 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bij deze comparitie bestaat geen gelegenheid om pleitnotities voor te dragen;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden augustus, september en oktober zullen opgeven op de roldatum van
dinsdag 15 juli 2014, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Breemhaar, mr. G. van Rijssen en mr. B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 1 juli 2014.