In deze zaak gaat het om een verzuimboete die aan belanghebbende is opgelegd wegens het gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een geldende schorsing van het kenteken. De naheffingsaanslag en de verzuimboete van elk € 346 werden opgelegd voor de periode van 27 mei 2008 tot en met 15 januari 2009. Na bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd, maar de Rechtbank heeft deze vernietigd en de naheffingsaanslag verlaagd tot € 123, evenals de boete. De Inspecteur ging in hoger beroep, en het gerechtshof 's-Hertogenbosch vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, maar de Hoge Raad heeft deze beslissing gecasseerd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
Tijdens de zitting op 10 april 2014 heeft de Inspecteur het hoger beroep met betrekking tot de boete ingetrokken. Belanghebbende stelde dat de boete onterecht was opgelegd, omdat hij gedurende de schorsing geen gebruik van de weg had gemaakt. Het Hof oordeelde dat er geen pleitbaar standpunt was, omdat het gebruik van de weg tijdens de schorsing in strijd was met de wet. De Hoge Raad had eerder geoordeeld dat de heffing van motorrijtuigenbelasting en de verzuimboete niet als een 'criminal charge' in de zin van het EVRM kan worden aangemerkt.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze de boetebeschikking betreft en oordeelde dat de boete van € 123 passend was, gezien de omstandigheden van het geval. Belanghebbende had geen recht op vernietiging van de boete, ook niet op basis van het vertrouwensbeginsel, omdat de uitlatingen van een medewerker van de verzekeringsmaatschappij niet bindend waren voor de Inspecteur. De proceskosten werden aan de Inspecteur opgelegd, en het Hof bepaalde dat er griffierecht verschuldigd was.