Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Stichting Multiculturele Dagverzorging,
Gemeente Nijmegen,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
in conventiegeoordeeld dat het bewijs niet is geleverd en dat de huurovereenkomst op 31 december 2012 is geëindigd, waarbij hij het verzoek tot verlenging van de ontruimingstermijn deels heeft toegewezen door de ontruimingsdatum op 30 september 2013 te bepalen, alles met veroordeling van SMD in de proceskosten.
In reconventieheeft de kantonrechter beslist dat de behandeling van het tegenverzoek volgens de regels van de dagvaardingprocedure zal worden voortgezet. Het hoger beroep van SMD betreft de beslissingen in conventie. De door SMD daartegen aangevoerde grief heeft betrekking op het oordeel in de bestreden beschikking dat de huur op 31 december 2012 is geëindigd.
DSM - Fox). In het onderhavige geval bestaat geen reden om af te wijken van deze hoofdregel.
tot het moment van vertrek van [handelsnaam] (ca. november 2013)”. De vermelding in de considerans is echter dubbelzinnig, doordat het vertrek van [handelsnaam] volgens de tekst zou plaatsvinden op 1 november 2013. Aan enkel het tussen haakjes plaatsen van de datum hoefde SMD redelijkerwijze niet de betekenis toe te kennen dat Gemeente Nijmegen wilde bedingen dat in geval van een voortijdig vertrek van [handelsnaam] SMD verplicht zou zijn tot ontruiming. Aan de tekst van artikel 3 lid 2 van het contract moest zij immers redelijkerwijze de zin toekennen dat zij, in elk geval indien er per 1 januari 2012 zou worden verlengd, de overeengekomen ruimte zou mogen/moeten huren tot 1 november 2013. Volgens Gemeente Nijmegen hebben partijen tijdens de onderhandelingen in 2011 met elkaar besproken dat een vertrek van [handelsnaam] de huur zou doen eindigen, maar SMD heeft dit tegengesproken en uit de verklaringen van de getuigen blijkt het tegendeel. De getuigenverklaring van de heer [naam medewerker], van wie vast staat dat hij de onderhandelingen namens Gemeente Nijmegen heeft gevoerd, houdt in dat Gemeente Nijmegen bij het aangaan van de huur aan SMD heeft medegedeeld een huurovereenkomst te willen sluiten voor de duur van het verblijf van [handelsnaam] in het pand, hetgeen tot 1 november 2013 zou duren, en dat partijen dit in de overeenkomst hebben willen vastleggen. Dat partijen hebben gesproken over de consequenties van een voortijdig vertrek van [handelsnaam], is niet gebleken, laat staan dat zij met elkaar hebben afgesproken dat een dergelijk voortijdig vertrek de in artikel 3 lid 2 genoemde datum 1 november 2013 opzij zou zetten. De getuigenverklaring van de heer [naam voorzitter] die kennelijk bij SMD een vergaande vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft en daarom door het hof, in navolging van partijen, als partijgetuige wordt aangemerkt houdt tevens in dat partijen tijdens de besprekingen die tot het sluiten van het contract hebben geleid er steeds vanuit gingen dat [handelsnaam] het pand pas op 1 november 2013 zou verlaten. De twee getuigenverklaringen lopen parallel waar het gaat om het motief om de in het contract overeengekomen huur niettemin te beperken tot (ongeveer) een half jaar: Gemeente Nijmegen wilde de huurprijs per 1 januari 2012 kunnen herzien omdat zij op grond van de beperkte financiële draagkracht van SMD, die verkeerde in een opbouwfase, akkoord was gegaan met een relatief lage huurprijs. Hieruit maakt het hof op dat ingeval over die huurprijs tijdens de verdere duur van de huur overeenstemming zou worden bereikt, 1 november 2013 de einddatum zou zijn. Dit strookt overigens met de tekst van artikel 3 lid 2.