Uitspraak
[appellant],
Nostimos,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling van het geschilnieuwe productie
vaststaande feiten
€ 45.000,00 zou volgen.
[i], op 15 januari 2009 ten aanzien van de afwikkeling van zijn letselschade door Nostimos een
second opinionuitgebracht. Hierin is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
Nadat Nostimos verweer had gevoerd, heeft de rechtbank bij tussenvonnis een comparitie van partijen gelast. In haar eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat Nostimos toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen.
Bespreking van de grieven
a. niet mocht uitgaan van de juistheid van het advies van haar medisch adviseur [E]
d.d. 10 september 2007, inhoudende dat geen sprake was van een contusio cerebri;
b. niet kon uitgaan van slechts een (milde) hersenschudding, maar rekening moest houden met ernstiger hersenletsel;
c. onvoldoende informatie heeft ingewonnen over de medische situatie van [appellant] en over de omvang van de schade van [appellant];
d. haar informatieplicht jegens [appellant] heeft geschonden door hem niet te wijzen op de risico’s die zijn verbonden aan het treffen van een finale regeling zonder dat voldoende duidelijkheid bestond over de aard en de ernst van het letsel (1), door hem niet adequaat te informeren over een alternatief voor een finale regeling, te weten de ontwikkelingen afwachten (2), door hem niet te wijzen op de mogelijkheid van een medische expertise (3) en door ook in het gesprek met [F] de alternatieven voor een finale regeling niet door te nemen (4).
€ 53.000,- tegen finale kwijting.
- het is per definitie onmogelijk om met zekerheid vast te stellen welk bedrag aan schadevergoeding [appellant] zou hebben ontvangen in de situatie dat het gewraakte handelen/nalaten van Nostimos wordt “weggedacht” en de vaststellingsovereenkomst van 12 november 2007 niet zou zijn gesloten. Die situatie heeft zich immers niet voorgedaan; het is een hypothetische situatie. Het gaat er dan ook om die hypothetische situatie zo goed mogelijk te benaderen;
- bij het benaderen van de hypothetische situatie is leidraad wat naar redelijke verwachtingen zou zijn geschied indien het weg te denken handelen/nalaten zich niet zou hebben voorgedaan. Daarbij speelt in dit geval een rol wat in het algemeen in vergelijkbare situaties van onderhandelingen tussen een verzekeraar en het slachtoffer van een verkeersongeval gangbaar is, maar ook wat bekend is over de opstelling van deze verzekeraar en de wensen en verlangens van het desbetreffende slachtoffer in de feitelijke situatie. Van belang is dat daarbij dient te worden uitgegaan van hetgeen ten tijde van het verweten handelen, dus in 2007, gangbaar was, niet van wat nu gangbaar is;
- in het overgrote deel van de letselschadezaken wordt een minnelijke regeling getroffen. Wanneer toch een procedure aanhangig wordt gemaakt, eindigen veel van deze procedures alsnog in een regeling. Bij het benaderen van de hypothetische situatie kan dan ook niet zonder meer worden uitgegaan van het bedrag dat naar verwachting in een juridische procedure aan schadevergoeding zou zijn toegekend;
- omdat een juridische procedure in een letselschadezaak risico’s (zoals het risico van een proceskostenveroordeling) met zich brengt en ook andere nadelen heeft, zoals de lange looptijd, de kosten en de ongewisheid van de uitspraak, hebben beide partijen in een letselschadezaak er belang bij concessies te doen aan de andere partij. Dat betekent dat het slachtoffer in veel gevallen genoegen zal nemen met een (wat) lager bedrag aan schadevergoeding dan het bedrag dat door hem indien geen regeling wordt bereikt in een procedure zal worden gevorderd en verdedigd. Het nadeel van het ontvangen van dat lagere bedrag aan schadevergoeding (in vergelijking tot het maximaal te vorderen bedrag) weegt minder zwaar dan de eventuele nadelen die zijn verbonden aan het aanhangig maken of voortzetten van een procedure. Anderzijds zal ook een verzekeraar in het kader van een minnelijke regeling meer te betalen dan het bedrag dat voortvloeit uit de door haar in een procedure ingenomen standpunten.
- verlies aan zelfwerkzaamheid;
- huishoudelijke hulp;
- diverse kleinere schadeposten;
- smartengeld.
Volgens [appellant] bedraagt de schade vanwege huishoudelijke hulp € 10.956,-, de schade vanwege verlies zelfwerkzaamheid, welke schade is opgebouwd uit verschillende componenten, in totaal € 61.409,- en het smartengeld meer dan € 20.000,-. Rekening houdend met een aantal kleinere schadeposten, komt de totale schade volgens hem uit op meer dan € 100.000,-, aanzienlijk meer dan het overeengekomen schadebedrag van
€ 53.000,-. Het hof zal de diverse schadeposten hieronder bespreken.
verlies zelfwerkzaamheidgaat [appellant] uit van een eindleeftijd van 77 jaar. Nostimos betwist deze eindleeftijd. Volgens haar dient te worden uitgegaan van een eindleeftijd van 70 jaar.
€ 3.500,-. Het hof acht het aannemelijk dat ASR in het kader van een minnelijke regeling bereid zou zijn geweest ook nog rekening te houden met wat extra kosten tot aan het moment van verkoop, waardoor deze post op een bedrag van € 4.000,- zou zijn uitgekomen.
€ 1.000,- per jaar indien in het geheel geen sprake meer is van zelfwerkzaamheid), aldus
Nostimos.
€ 1.200,- (schilderwerk) + € 650,- (andere klussen) + € 750,- (tuinonderhoud) = € 2.600,- per jaar. Dat is ruim tweeënhalf maal het bedrag dat volgens meergenoemde Richtlijn Zelfwerkzaamheid wordt gehanteerd als jaarbedrag voor een woning als die van [appellant]. Dat ASR bereid zou zijn in het kader van een minnelijke regeling uit te gaan van dit jaarbedrag acht het hof niet aannemelijk. In het eerder aangehaalde rapport van het expertisebureau wordt op basis van offertes uitgegaan van de kosten van schilderwerk aan de privéwoning van - afgerond - € 2.000,- en van de kosten van een jaarlijkse onderhoudsbeurt aan de tuin van - afgerond - € 625,-. Bij een schilderbeurt van eenmaal per vijf jaren bedragen de kosten aan schilderwerk, uitgaande van die offerte, € 400,- per jaar. De kosten aan schilderwerk en een jaarlijkse grote beurt van de tuin komen dan uit op € 1.025,- per jaar. Er is dan wel uitgegaan van een tuinrenovatie waarbij de tuin onderhoudsarm is gemaakt. De kosten daarvan bedragen volgens dat rapport - afgerond - € 2.000,-. Alles afwegend acht het hof het aannemelijk dat ASR in het kader van een minnelijke regeling bereid zou zijn om in afwijking van de Richtlijn Zelfwerkzaamheid uit te gaan van een bedrag aan verlies zelfwerkzaamheid van € 1.200,- per jaar tot 72-jarige leeftijd en om daarnaast de kosten van de eerste schilderbeurt en van de tuinrenovatie voor haar rekening te nemen. ASR zou in dat geval haar verweer dat [appellant] bepaalde werkzaamheden zelf kan blijven doen nog moeten prijsgeven. De kosten zouden dan op maximaal € 2.000,- +
€ 2.000,- + € 12.000,- = € 16.000,- komen. Met de kosten van de verhuurde woning komt de naar verwachting in de hypothetische situatie maximaal haalbare vergoeding voor het verlies aan zelfwerkzaamheid uit op € 20.000,-, derhalve € 43.000,- minder dan [appellant] meent.
huishoudelijke hulpgaat [appellant] uit van een jaarlijkse behoefte aan huishoudelijke hulp van € 1.000,- per jaar. Nostimos heeft dit bedrag betwist. Zij heeft er allereerst op gewezen dat [appellant] voor het ongeval geen bijdrage leverde aan het huishouden, dat uit de medische expertises niet volgt dat [appellant] beperkt is in het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en dat als er al moet worden uitgegaan van een bedrag aan huishoudelijke hulp dient te worden uitgegaan van een looptijd tot 70 jaar. Ook bij een (door haar betwiste) jaarschade van € 1.000,- zou deze schadepost vanwege de eindleeftijd maximaal uitkomen op € 9.000,-, aldus Nostimos.
Het hof acht aannemelijk dat, gelet op deze toelichting, ASR in het kader van de onderhandelingen over een minnelijke regeling in de hypothetische situatie bereid zou zijn geweest rekening te houden met een bedrag aan huishoudelijke hulp, echter niet met het volledige bedrag. Toekenning van een bedrag van in totaal € 5.000,- acht het hof, gelet op grote onzekerheid over de haalbaarheid van een dergelijke vordering in een procedure, het maximum.
diverse kleine schadepostengaat het hof, op basis van de overgelegde rapporten betreffende het schaderegelingstraject uit van de schadestaat tot
17 april 2007 ad € 3.500,-, te vermeerderen met een bedrag van € 1.300,- aan reiskosten en autohuur, tezamen afgerond € 5.000,-. [appellant] heeft niet gesteld dat - en zo ja, waarom - dit bedrag te laag zou zijn.
smartengeldbetoogt [appellant] dat Nostimos is uitgegaan van een bedrag van € 20.000,-. Nu het letsel van [appellant] ernstiger is dan waarmee ten tijde van de afwikkeling rekening werd gehouden, dient ook het bedrag aan smartengeld hoger te worden gewaardeerd, aldus [appellant]. Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. Uit de overgelegde stukken volgt dat Nostimos in de onderhandelingen met ASR heeft ingezet op een smartengeld van € 20.000,-. Dat het smartengeld uiteindelijk ook is bepaald op
€ 20.000,- kan echter niet uit de stukken worden afgeleid, nu het uiteindelijk door ASR betaalde bedrag niet is gespecificeerd; er was sprake van betaling van een "lump sum". Dat in de feitelijke situatie het smartengeld in de onderhandelingen tussen [appellant] en ASR is gewaardeerd op een bedrag van € 20.000,-, staat dan ook niet vast. Dat in de hypothetische situatie, waarin zou zijn onderhandeld op basis van een ernstiger letsel, het smartengeld naar redelijke verwachting op meer dan € 20.000,- zou zijn uitgekomen, staat daarmee evenmin vast.
en dat het leven van [appellant] door het ongeval een negatieve wending heeft genomen. Van een vitale (begin)zestiger, net met vroegpensioen, die geheel zelfredzaam was, in staat was om te gaan en te staan waar en te doen wat hij wilde, werd [appellant] een oudere man die door zijn medische klachten behoorlijk beperkt is in zijn mogelijkheden. Dat in de visie van [appellant] de kwaliteit van het leven aanzienlijk is afgenomen, is dan ook invoelbaar. Een en ander betekent naar het oordeel van het hof - ook wanneer de discussie over de hoogte van de in Nederland toegekende smartengeldbedragen in aanmerking wordt genomen - echter niet dat in de hypothetische situatie het smartengeld zou zijn vastgesteld op een bedrag dat veel hoger is dan € 20.000,-. Een smartengeldbedrag van € 20.000,- à € 25.000,- acht het hof, gelet op de in vergelijkbare situaties toegekende bedragen, in de hypothetische situatie reëel.
netto resultaatvan die procedure (het toegewezen bedrag minus de extra kosten) meer dan € 53.000,- zou hebben bedragen. Het hof verwijst daartoe naar hetgeen hiervoor is overwogen over de verschillende schadeposten en voegt daar nog toe dat indien in de hypothetische situatie in een gerechtelijke procedure op een of meer onderdelen (bijvoorbeeld de eindleeftijd) in het voordeel van [appellant] zou zijn beslist, er rekening mee moet worden gehouden dat een gerechtelijke procedure per saldo tot extra kosten zou hebben geleid.
(geliquideerd salaris van de advocaat: 1 punt, tarief II), te vermeerderen met wettelijke rente.
De beslissingHet gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van Nostimos gevallen, op € 683,- aan verschotten en op € 894,- voor geliquideerd salaris van de advocaat, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn tot aan het tijdstip van betaling;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. K.E. Mollema, mr. H. de Hek, mr. R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag