Uitspraak
[appellant],
ABN AMRO,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
ABN AMRO te veroordelen om binnen een week na betekening van het in deze te wijzen vonnis over te gaan tot verwijdering van de persoonsgegevens van [appellant] in het Incidentenregister van ABN AMRO en Delta Lloyd, het Extern Verwijzingsregister voor financiële instellingen van de stichting CIS en het Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude van het Verbond van Verzekeraars, dan wel om die medewerking te verlenen die noodzakelijk is ter verwijdering van de bedoelde persoonsgegevens uit die registers, zulks op straffe van een dwangsom van
ABN AMRO te veroordelen de beëindiging van de inboedel-, aansprakelijkheids-, doorlopende reisverzekering en rechtsbijstandsverzekering binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest met terugwerkende kracht ongedaan te maken en deze verzekeringen per 4 november 2013 voort te zetten;
althans een zodanige beslissing te nemen als U in goede justitie meent te behoren;
geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties.
3.De feiten
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
het spoedeisend belangbij de voorliggende vorderingen betwist. Zij heeft erop gewezen dat [appellant], anders dan hij heeft gesteld, niet zelf risico hoeft te dragen doch zich kan verzekeren bij Rialto. Naar het oordeel van het hof ligt in de stellingen van [appellant] voldoende besloten dat hij de vordering tot ongedaanmaking van de registratie mede heeft ingesteld omdat hij van opvatting is dat hij thans ten onrechte als fraudeur te boek staat, zoals hij ook ter zitting van het hof nog eens uitvoerig heeft toegelicht. Het hof kan het spoedeisend belang daarbij inzien. Van [appellant] kan bezwaarlijk worden verlangd dat hij een langdurige bodemprocedure afwacht en ondertussen niet zou kunnen opkomen tegen de in zijn ogen foutieve en diffamerende registratie. Het spoedeisend belang bij deze vordering is daarmee gegeven. Dit ligt anders ten aanzien van de vermeerderde eis die strekt tot ongedaanmaking van de tussentijdse opzegging van de verzekeringen bij ABN AMRO. Als niet weersproken staat vast dat [appellant] zich bij Rialto kan verzekeren. Weliswaar zal de premie hoger zijn, doch dit verschil in premie lost zich, zoals namens ABN AMRO ter zitting is betoogd, op in een vordering tot schadevergoeding indien in de bodemprocedure mocht blijken dat de opzegging ongegrond is geweest. Daar komt bij dat indien het hof het gevorderde gebod tot verwijdering van zijn gegevens uit de registratie mocht toewijzen, [appellant] zich in beginsel weer bij iedere maatschappij zal kunnen verzekeren. In zoverre bestaat onvoldoende zelfstandig, laat staan: spoedeisend, belang bij deze vordering.
grief Ibetoogt [appellant] dat de Gemeenschappelijke voorwaarden niet op de verzekeringsovereenkomst van toepassing zijn, althans nooit aan hem zijn overhandigd en deswege vernietigbaar zijn. ABN AMRO heeft dit in de memorie van antwoord uitvoerig bestreden. De advocaat van [appellant] is daarop in zijn pleidooi niet ingegaan, ook niet nadat dit door de advocaat van ABN AMRO was gesignaleerd. Wat daarvan zij, in hoger beroep mist [appellant] belang bij de onderhavige grief. De vraag naar de toepasselijkheid en vernietigbaarheid van genoemde voorwaarden speelt immers uitsluitend een rol bij de discussie over de omvang van de uitkering (in hoger beroep niet meer aan de orde) en die over de opzegging (ten aanzien waarvan bij de vordering geen spoedeisend belang bestaat).
grieven II tot en met VIstrekken ten betoge dat er onvoldoende grond bestaat voor opname van de gegevens van [appellant] in het interne frauderegister van ABN AMRO en in het externe verwijzingsregister.
a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging
- [appellant] heeft bij verschillende gelegenheden wisselende verklaringen afgelegd over het ontstaan van de schade: een stofexplosie door het boren in de gasleiding, een explosie door een steekvlam die ontstond bij controle van de leiding door middel van open vuur en schade door het openhakken van het plafond en het treffen van onvoldoende voorzorgsmaatregelen. Het hof verwijst naar het gestelde in de memorie van antwoord onder 18 en wat daaraan voorafgaat, dat onvoldoende is bestreden.
- Van de schade ontbreekt ieder tastbaar bewijs. Er is geen enkele foto overgelegd waarop schade aan muren of plafonds waarneembaar is. Alle beschadigde kleding (er is voor € 8.000,- aan kleding geclaimd) en meubels zijn weggegooid. Ten tijde van het bezoek van de expert op 17 juli 2013 was er geen enkele schade aan muur of plafond waarneembaar. Daarmee strookt dan weer niet het feit dat de door [appellant] overgelegde herstelofferte (prod. 10 van [appellant] in eerste aanleg) ook van 17 juli 2013 dateert. Hoe kan het herstel dan al voor 17 juli 2013 zijn uitgevoerd?
- Op een foto die de reparateur heeft genomen op de dag waarop deze het hak- en breekwerk uitvoerde is te zien dat op dezelfde dag de trap werd gestoffeerd. In de door ABN AMRO overgelegde transscriptie van de telefonische schademelding op 26 juni 2012 is te lezen hoe [appellant] ondertussen instructies geeft voor werkzaamheden. Uit die instructies blijkt dat die werkzaamheden niet beperkt waren tot de hal en het trapgat. Zo vraagt iemand: "Moet die kamer geverfd?" Daarmee spoort niet de verklaring van [appellant] ter zitting dat de werkzaamheden al maanden geleden waren afgerond en dat alleen de hal en het trapgat nog moesten worden gedaan.
- Op een andere foto van de reparateur is te zien dat uitgerekend op het plafond in de ruime waarin het hak- en breekwerk heeft plaatsgevonden geen enkel spoor van vervuiling is waar te nemen.
- Daarnaast speelt mee dat schade wordt geclaimd aan een TV-meubel en laminaat terwijl eenzelfde schade eerder was geclaimd bij Achmea. Het standpunt van [appellant] in hoger beroep dat het TV-meubel was vervangen en dat thans weer een ander TV-meubel is beschadigd strookt niet met zijn eerdere verklaring van 14 oktober 2013, voor zover luidende: "De schade aan de vloer heb ik zo gelaten. Aan het tv-meubel geloof ik ook". Niet valt in te zien dat [appellant] zich in oktober 2013 niet herinnert dat hij na februari 2013, zoals hij thans doet stellen, een nieuw TV-meubel zou hebben aangeschaft.