Uitspraak
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De motivering van de beslissing
zoals het hof ook al in de tussenbeschikking van 4 februari 2014 heeft overwogen, de wettelijke voorkeur dat [verzoeker] tot bewindvoerder en mentor over de rechthebbende wordt benoemd.
te wensen overliet, genoodzaakt om de rechthebbende op te laten nemen in verpleeghuis [verpleeghuis 2]. Op 11 mei 2012 heeft [verzoeker] de rechthebbende laten opnemen op
[verpleeghuis 1], omdat dit verpleeghuis dichter bij huis en ook makkelijker bereikbaar was. Naar eigen zeggen is [verzoeker] van 15 augustus 2012 tot en met 17 augustus 2012 opgenomen geweest in het Universitair Medisch Centrum Groningen (verder te noemen: UMCG). Op 23 augustus 2012 is de rechthebbende ontslagen uit [verpleeghuis 1] en heeft [verzoeker] zich weer over haar ontfermd. In oktober 2012 kreeg [verzoeker] een hartstilstand, waarna hij wederom enige dagen in het ziekenhuis moest verblijven en niet in staat was om de rechthebbende te verzorgen. De rechthebbende moest hierdoor opnieuw in het verpleeg-huis opgenomen worden. Na het ontslag van [verzoeker] uit het ziekenhuis, kon ook de recht-hebbende op 23 oktober 2012 weer naar huis. Wat betreft het voorval dat vervolgens op
een insult had gehad, de ambulance had gebeld, maar dat hij, vanwege zijn eigen slechte gezondheidssituatie, de deur niet (alvast) heeft opengedaan en dat hij de bel niet heeft gehoord. Nadat de politie er aan te pas is gekomen, kon de rechthebbende met de ambulance mee en is zij vervolgens, nadat zij eerst in het ziekenhuis opgenomen was geweest, wederom opgenomen in de [verpleeghuis 1]. Uit de brief van 26 februari 2014 van Dignis/Lentis blijkt
dat [verzoeker] van 12 december 2012 tot en met 10 januari 2013 op de ziekenafdeling van het Medisch Centrum en vervolgens van 10 januari 2013 tot en met 5 maart 2013 op de afdeling ouderenpsychiatrie van Lentis, locatie [plaats], opgenomen is geweest. Uit de overgelegde medische verklaring van 7 maart 2014 van [longarts] (longarts) blijkt dat [verzoeker] in verband met verschillende (ernstige) somatische aandoeningen van 19 december 2012 tot en met 4 januari 2013 in het UMCG opgenomen is geweest.
dat het voor [verzoeker], gelet op zijn leeftijd van 72 jaar en de opeenstapeling van gezondheids-problemen zoals die uit het dossier en zijn eigen relaas blijken, te zwaar zal zijn om de taken van bewindvoerder dan wel mentor van de rechthebbende naar behoren te kunnen uitvoeren. In ieder geval mag naar het oordeel van het hof niet het risico worden gelopen dat de rechthebbende (wederom) in een situatie terechtkomt waarin haar vermogensrechtelijke
en niet-vermogensrechtelijke belangen, als gevolg van tijdelijke afwezigheid van [verzoeker]
door ziekte of anderszins, niet behartigd kunnen worden. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat [verzoeker] er wat betreft de zorg voor de rechthebbende alleen voor staat
en geen netwerk heeft waar hij een beroep op kan doen.
Het hof ziet in het voorgaande voldoende redenen om af te wijken van de wettelijke voorkeur. Het hof acht het dan ook noodzakelijk dat de bewindvoering en het mentorschap worden uitgeoefend door een onafhankelijke derde, zoals ook door de rechtbank beslist.
3.De slotsom
4.De beslissing
1 juli 2013, voor zover aan hoger beroep onderworpen;
mr. I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 13 mei 2014.