ECLI:NL:GHARL:2014:41

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2014
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
200.117.216
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op voorkeursrecht van pachter en de gevolgen van tegenbewijs

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een beroep op het voorkeursrecht van een pachter. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G. Janssen, en de geïntimeerde, De Holthurnse Hof Beheer B.V., vertegenwoordigd door mr. F.A.M. Knüppe, waren in een geschil verwikkeld over de vraag of er een regeling was getroffen die de pachters verdergaande aanspraken toekende dan het wettelijke voorkeursrecht zoals vastgelegd in artikel 7:380 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof had eerder in een tussenarrest geoordeeld dat er voorshands bewijs was dat partijen bij de akte van levering van de grond op 30 maart 2011 hadden bedoeld dat het optierecht van De Holthurnse Hof niet kon worden uitgeoefend zodra de appellant en een andere partij in onderhandeling waren over de aankoop van de grond.

Tijdens de procedure heeft De Holthurnse Hof aangegeven af te zien van het leveren van tegenbewijs, waardoor het hof zijn eerdere oordeel over het bewijs definitief heeft gemaakt. Het hof heeft vastgesteld dat de grieven van de appellant en de voegende partij doel troffen, en heeft het bestreden vonnis van de rechtbank Arnhem vernietigd. De vorderingen van De Holthurnse Hof zijn afgewezen, en het hof heeft De Holthurnse Hof veroordeeld tot ongedaanmaking van hetgeen ter uitvoering van het vonnis is verricht. Tevens is een dwangsom verbonden aan de veroordeling tot levering van de gronden, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen.

Het hof heeft ook de proceskosten aan de zijde van de appellant en de voegende partij begroot en veroordeeld. Het incidenteel beroep van De Holthurnse Hof werd als onnodig beschouwd, en het hof heeft in dat beroep geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De beslissing van het hof is op 7 januari 2014 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.117.216 en 200.117.751
(zaaknummer rechtbank Arnhem 224835)
arrest van de tweede civiele kamer van 7 januari 2014
in de zaak met nummer 200.117.216 van:
[appellant inzake 200.117.216],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal beroep,
geïntimeerde in het incidenteel beroep,
hierna: [appellant inzake 200.117.216],
advocaat: mr. G. Janssen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
De Holthurnse Hof Beheer B.V.,
gevestigd te Berg en Dal, gemeente Groesbeek,
geïntimeerde in het principaal beroep,
appellante in het incidenteel beroep,
hierna: De Holthurnse Hof,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe,
en verder met als partijen:
[voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751],
wonende te [woonplaats],
hierna: [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751],
niet verschenen,
en
[voegende partij 2 inzake 200.117.216],
wonende te [woonplaats],
hierna: [voegende partij 2 inzake 200.117.216],
niet verschenen,
en in de zaak met nummer 200.117.751 van:
[voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal beroep,
geïntimeerde in het incidenteel beroep,
hierna: [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751],
advocaat: mr. H.H. van Gaal,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
De Holthurnse Hof Beheer B.V.,
gevestigd te Berg en Dal, gemeente Groesbeek,
geïntimeerde in het principaal beroep,
appellante in het incidenteel beroep,
hierna: De Holthurnse Hof,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe.

1.Het verloop van het geding

1.1
Voor het verloop van het geding tot aan het arrest van 1 oktober 2013 (hierna: het tussenarrest) verwijst het hof naar dat arrest.
1.2
Op de rol van 26 november 2013 heeft De Holthurnse Hof bericht af te zien van het leveren van tegenbewijs.
1.3
Vervolgens hebben partijen andermaal de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.Voortgezette motivering van de beslissing in hoger beroep in beide zaken

2.1
Bij het tussenarrest heeft het hof voorshands bewezen geacht dat partijen bij de akte van levering van de grond van 30 maart 2011 hebben bedoeld dat het optierecht van De Holthurnse Hof niet zou kunnen worden uitgeoefend zodra [appellant inzake 200.117.216] en [voegende partij 2 inzake 200.117.216] over aankoop van de grond met [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] in onderhandeling zouden zijn getreden. Het hof heeft De Holthurnse Hof toegelaten tot tegenbewijs.
2.2
Nu de De Holthurnse Hof van het leveren van tegenbewijs heeft afgezien, is ’s hofs oordeel over het bewijs thans definitief geworden. Tot het onder 2.1 bedoelde bewijs draagt thans bovendien bij de verklaring van [getuige], productie 3 bij de memorie van antwoord in het incidenteel beroep van [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751], welke verklaring het hof bij gelegenheid van het tussenarrest voorlopig buiten beschouwing had gelaten (tussenarrest onder 4.16 en 4.20). Ook [getuige], die destijds bestuurslid was van de stichting Ons Erf (voormalig enig aandeelhouder van De Holthurnse Hof), heeft blijkens die verklaring de met [appellant inzake 200.117.216] en [voegende partij 2 inzake 200.117.216] gemaakte afspraken zo begrepen dat de omstandigheid dat enerzijds [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] en anderzijds [appellant inzake 200.117.216] en [voegende partij 2 inzake 200.117.216] met elkaar in onderhandeling waren over verkoop van de verpachte grond, de uitoefening van het optierecht verhinderde.
2.3
De slotsom is dat de grieven van [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] en [appellant inzake 200.117.216] doel treffen. In beide zaken zal het hof het bestreden vonnis vernietigen en de vorderingen van De Holthurnse Hof alsnog afwijzen. In de zaak met nummer 200.117.751 zal het hof De Holthurnse Hof bovendien veroordelen tot ongedaanmaking van hetgeen ter uitvoering van bedoeld vonnis is verricht. Overeenkomstig de vordering van [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] zal het hof aan de veroordeling tot levering van de gronden een dwangsom verbinden, zij het ook dat het hof die dwangsom zal maximeren. Naar het hof uit de memorie van grieven van [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] (zie de conclusie van de memorie en grief VIII) begrijpt, behoeft de vordering in reconventie (die strekte tot opheffing van een door De Holthurnse Hof gelegd beslag) geen beoordeling meer, maar vraagt [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] wel een andere beslissing met betrekking tot de proceskosten van het geding in reconventie. [appellant inzake 200.117.216] heeft in hoger beroep eveneens gevorderd dat de bedoelde gronden aan [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] zullen worden overgedragen, maar het hof begrijpt die vordering zo dat [appellant inzake 200.117.216] in zijn rol van gevoegde partij bepleit dat het hof de vordering van [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] zal toewijzen en dat de strekking van de vordering van [appellant inzake 200.117.216] niet is dat het hof ook aan hemzelf daartoe een executoriale titel zal verschaffen.
2.4
Het hof zal De Holthurnse Hof veroordelen in de proceskosten aan de zijde van [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] en [appellant inzake 200.117.216]. De kosten aan de zijde van [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] zal het hof begroten wat betreft de eerste aanleg in conventie op € 260,— voor griffierecht en op € 1.356,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (tarief II, het maximum van drie punten) en in reconventie op € 452,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (één punt tarief II) en wat betreft het principaal beroep op € 92,17 voor explootkosten, op € 666,— voor griffierecht en op € 894,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (één punt tarief II). De kosten aan de zijde van [appellant inzake 200.117.216] zal het hof begroten wat betreft de eerste aanleg op € 260,— voor griffierecht en op € 1.356,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (tarief II, het maximum van drie punten) en wat betreft het hoger beroep op € 334,62 voor explootkosten, op € 291,— voor griffierecht en op € 894,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (één punt tarief II).
2.5
Het incidenteel beroep van De Holthurnse Hof in beide procedures strekte niet tot vernietiging van het bestreden vonnis, maar tot bekrachtiging van dat vonnis met verbetering van de gronden. Gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep was het incidenteel beroep dus onnodig, zodat het hof in dat beroep geen proceskostenveroordeling zal uitspreken.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in beide zaken:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 31 oktober 2012 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen in conventie af;
bovendien in de zaak met nummer 200.117.216:
veroordeelt De Holthurnse Hof in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep, aan de zijde van [appellant inzake 200.117.216] wat betreft de eerste aanleg begroot op € 260,— voor griffierecht en op € 1.356,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en wat betreft het hoger beroep op € 334,62 voor explootkosten, op € 291,— voor griffierecht en op € 894,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en verklaart dit arrest wat betreft deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bovendien in de zaak met nummer 200.117.751:
veroordeelt De Holthurnse Hof om de ingevolge genoemd vonnis aan haar geleverde grond binnen veertien dagen na betekening van dit arrest aan [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] te leveren, op straffe van een aan [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] te verbeuren dwangsom van € 2.500,— voor elke dag dat De Holthurnse Hof in gebreke mocht blijven om aan deze veroordeling te voldoen, zulks tot een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 500.000,—;
veroordeelt De Holthurnse Hof tot terugbetaling van hetgeen [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] uit hoofde van bedoeld vonnis aan haar heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van voldoening door [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751], tot aan de dag der ontvangst door [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751];
veroordeelt De Holthurnse Hof in de kosten van het geding in eerste aanleg en die van het principaal beroep, aan de zijde van [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] wat betreft de eerste aanleg in conventie in conventie begroot op € 260,— voor griffierecht en op € 1.356,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en in reconventie op € 452,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en wat betreft het principaal beroep op € 92,17 voor explootkosten, op € 666,— voor griffierecht en op € 894,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest wat betreft voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, K.J. Haarhuis en F.J. de Vries, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2014.