ECLI:NL:GHARL:2014:41
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beroep op voorkeursrecht van pachter en de gevolgen van tegenbewijs
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een beroep op het voorkeursrecht van een pachter. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G. Janssen, en de geïntimeerde, De Holthurnse Hof Beheer B.V., vertegenwoordigd door mr. F.A.M. Knüppe, waren in een geschil verwikkeld over de vraag of er een regeling was getroffen die de pachters verdergaande aanspraken toekende dan het wettelijke voorkeursrecht zoals vastgelegd in artikel 7:380 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof had eerder in een tussenarrest geoordeeld dat er voorshands bewijs was dat partijen bij de akte van levering van de grond op 30 maart 2011 hadden bedoeld dat het optierecht van De Holthurnse Hof niet kon worden uitgeoefend zodra de appellant en een andere partij in onderhandeling waren over de aankoop van de grond.
Tijdens de procedure heeft De Holthurnse Hof aangegeven af te zien van het leveren van tegenbewijs, waardoor het hof zijn eerdere oordeel over het bewijs definitief heeft gemaakt. Het hof heeft vastgesteld dat de grieven van de appellant en de voegende partij doel troffen, en heeft het bestreden vonnis van de rechtbank Arnhem vernietigd. De vorderingen van De Holthurnse Hof zijn afgewezen, en het hof heeft De Holthurnse Hof veroordeeld tot ongedaanmaking van hetgeen ter uitvoering van het vonnis is verricht. Tevens is een dwangsom verbonden aan de veroordeling tot levering van de gronden, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen.
Het hof heeft ook de proceskosten aan de zijde van de appellant en de voegende partij begroot en veroordeeld. Het incidenteel beroep van De Holthurnse Hof werd als onnodig beschouwd, en het hof heeft in dat beroep geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De beslissing van het hof is op 7 januari 2014 in het openbaar uitgesproken.