Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep in beide zaken
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep in beide zaken
wettelijkvoorkeursrecht hebben uitgeoefend door in het voorjaar van 2011 met [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] in onderhandeling te treden over aankoop van de grond, falen zij dus. En waar de rechtbank heeft overwogen dat [appellant inzake 200.117.216] en [voegende partij 2 inzake 200.117.216] hun
wettelijkvoorkeursrecht hebben uitgeoefend, komt De Holthurnse Hof daar in incidenteel beroep op zichzelf terecht tegen op.
LJN:AG4158). Voorts geldt volgens HR 20 februari 2004 (
LJN:AO1427) dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. Verder komt bij de uitleg betekenis toe aan de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan en de overige bepalingen ervan (HR 29 juni 2007,
LJN:BA4909 en HR 19 januari 2007,
LJN:AZ3178). Ook het gedrag van een partij in de uitvoeringsfase van de overeenkomst kan voor de uitleg van die overeenkomst van belang zijn (HR 20 mei 1994,
LJN:ZC1368).
wettelijkvoorkeursrecht), een geval dat zich naar zijn aard onmogelijk kon voordoen. Voor de duur van het optierecht was het aan [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] verboden om de grond aan een derde te verkopen. Het wettelijk voorkeursrecht kon dus alleen actueel worden nádat De Holthurnse Hof haar optierecht zou uitoefenen. En dus zou in deze uitleg het optierecht nimmer kunnen vervallen. Een en ander pleit dus tegen de uitleg van De Holthurnse Hof. Het ligt immers op zichzelf reeds weinig voor de hand dat partijen iets hebben willen regelen dat geen regeling behoefde, en zulks ligt in verband met de bemoeienis van een notaris nóg minder voor de hand.
- Hij zich in de periode december 2010 tot en met april 2011 als directeur van De Holthurnse Hof Beheer B.V. en De Holthurnse Hof B.V., hierna gezamenlijk te noemen: “De Holthurnse Hof” heeft ingezet om de financiële problemen van De Holthurnse Hof op te lossen.
- Om tot een oplossing te komen heeft ondergetekende zich in opdracht van het bestuur van Ons Erf ingezet om diverse percelen grond die in eigendom zijn van De Holthurnse Hof te verkopen. Het ging hierbij onder meer om de verpachte grond aan de pachters [appellant inzake 200.117.216] en [voegende partij 2 inzake 200.117.216]. Tijdens de gesprekken die ondergetekende met de pachters heeft gehad, hebben de pachters hun medewerking toegezegd door akkoord te gaan met verkoop van de gronden aan de heer [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751]. Zij hebben echter wel te kennen gegeven veel belang te hechten aan een betrouwbare verpachter. Daarbij is door ondergetekende en de heer [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] toegezegd dat bij eventuele verkoop van de gronden door de heer [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] de pachters hun voorkeursrecht zouden kunnen uitoefenen.
- Ondergetekende was in mei/juni op de hoogte van het feit dat de pachters in onderhandeling waren met de heer [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] over de aankoop van de verpachte grond. Ondergetekende was eveneens op de hoogte van het feit dat pachters een beroep hadden gedaan op hun voorkeursrecht. Ondergetekende was op de hoogte van het feit dat de pachters de gepachte grond nadrukkelijk wilde[n] verwerven. Tegen die achtergrond heb ik in de mail aan de heer [medewerker] d.d. 11 juli 2011 vermeld dat de verpachte gronden in ieder geval geen onderdeel konden uitmaken van een mogelijke verkoop aan NVC. Tevens is dit mondeling medegedeeld in het gesprek met de NVC. Om die reden heb ik in mijn mail opgenomen
- “Wat betreft de grondtransacties kan ik u melden dat de op het overzichtskaartje blauw gearceerde gedeelte inmiddels verkocht is. Deze transacties zijn onomkeerbaar. Betrokkenen hebben aangegeven onder geen beding afstand te willen doen van deze percelen.”
- Ondergetekende verklaart dat het bestuur van de Stichting Ons Erf en de RVC op de hoogte waren van het inroepen van het optierecht.”
gekocht. De verklaring houdt duidelijk in dat [de directeur] ervan uitging dat tussen [voegende partij 1 inzake 200.117.216, tevens appellant inzake 200.117.751] en [appellant inzake 200.117.216] en [voegende partij 2 inzake 200.117.216]
werd onderhandeld.De Holthurnse Hof heeft volgens de thans beschikbare bewijsmiddelen voor het eerst van een andere uitleg van het beding laten blijken toen zij op 28 september 2011 het optierecht alsnog uitoefende. Die uitoefening geschiedde volgens de eigen stellingen van De Holthurnse Hof onder invloed van haar nieuwe aandeelhouder (memorie van antwoord in het principaal beroep onder 11 sub b).
LJNBZ8766). Indien dat vervolgens voor De Holthurnse Hof aanleiding zou zijn om nader tegenbewijs te willen leveren, dient zij de raadsheer-commissaris om heropening van het getuigenverhoor te verzoeken.
5.De beslissing
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de rol van 29 oktober 2013, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;